Ter voorbereiding van 01-03-2022, dinsdag in de 8e week dhj

Ter voorbereiding van 01-03-2022, dinsdag in de 8e week dhj

Uit een homilie van de heilige Basilius de Grote, bisschop van Cesarea († 379)
Zaai zelf in rechtschapenheid, dan zult gij goedheid oogsten.
Volg de aarde na, mens! Breng vruchten voort zoals zij! Anders lijkt het dat gij minder zijt dan de levenloze stof. De aarde brengt vruchten voort, niet om zelf te gebruiken maar om u ermee te dienen. Welke vrucht van milddadigheid gij ook kunt tonen, gij oogst voor uzelf, want de genade en de beloning voor goede werken keren terug naar hen die ze doen. Ge hebt eten gegeven aan wie honger lijdt; wat ge gegeven hebt, wordt uw eigendom en komt met rente terug. Zoals het graan dat in de aarde valt, winst oplevert voor de zaaier, zo zal ook het brood dat ge aan een hongerende gegeven hebt, u later veel voordeel brengen. Laat daarom het einde van uw veldarbeid het begin zijn van het hemels uitzaaien. Want er staat geschreven: ‘Zaai zelf in rechtschapenheid, dan zult gij goedheid oogsten’ (Hos. 10, 12).
Uw geld zult ge hier moeten achterlaten, graag of niet. Daarentegen zult ge de verdiensten van uw goede werken met u meedragen tot voor de Heer. Dan zult ge, voor de Rechter van allen, helper en milde weldoener genoemd worden door de schare die rondom u staat. Zij zullen voor u alle namen gebruiken die menslievendheid en milddadigheid uitdrukken.
Ziet ge niet hoe mensen hun rijkdom verspillen aan theatervoorstellingen, aan worstelaars en komedianten, aan wie met wilde beesten vechten? Alleen al het kijken ernaar is walgelijk. En dat alles voor wat kortstondig eerbetoon, voor de toejuichingen en het applaus van de massa.
En dan zijt ge zuinig met het besteden van uw geld, terwijl u zo’n grote eer te wachten staat? God zal over u tevreden zijn, de engelen zullen u toejuichen en alle mensen vanaf de schepping van de wereld zullen u zalig prijzen. Gij zult de eeuwige glorie ontvangen, de kroon der gerechtigheid, het rijk der hemelen als beloning voor het juist beheren van uw vergankelijk bezit. Maar gij maakt u hierover niet druk. Gij minacht al deze goede vooruitzichten, omdat gij helemaal opgaat in het aardse. Kom, deel uw rijkdom maar uit op allerlei manieren! Wees vrijgevig en edelmoedig, als gij uw gave aan de noodlijdenden doet toekomen. Dan kan er ook van u gezegd worden: ‘Met mildheid deelt hij aan de armen uit, Hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen’ (Ps. 112 (111), 9).
Hoe erkentelijk moest gij u betonen jegens de arme die uw weldoener is, hoe opgewekt, hoe blij om de eer die u te beurt valt. Gij hoeft immers niet aan te kloppen aan de deuren van anderen, maar anderen staan wel aan uw deur. Gij zijt echter onvriendelijk en nauwelijks te benaderen. Gij wilt niemand ontmoeten uit vrees dat ge soms gedwongen wordt een kleinigheidje af te staan. Gij kent maar één zinnetje: ‘Ik heb niets, ik kan niets geven want ik ben arm.’ Inderdaad, gij zijt arm aan liefde, arm aan menselijkheid, arm aan geloof in God, arm aan eeuwige hoop.