Overweging ter voorbereiding van 19-09-2024, donderdag in de 24e week door het jaar

Uit de brief van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), aan Proba

Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden

Misschien probeert ge nog te achterhalen waarom de Apostel zegt: ‘Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden’ (Rom. 8, 26). Want we kunnen toch niet aannemen dat Paulus of degenen tot wie hij dat gezegd heeft, het gebed des Heren niet gekend zouden hebben.

De Apostel zelf toont aan dat zelfs hem deze onwetendheid niet vreemd was. Of wist hij soms wel hoe hij behoorde te bidden, toen hem een doorn in het vlees werd gestoken, een engel van satan hem tuchtigde, opdat hij zich niet op buitengewone openbaringen zou laten voorstaan? Daarom bad hij tot driemaal toe, opdat God deze van hem weg zou nemen. Toen in ieder geval wist hij niet hoe hij behoorde te bidden. Daarna antwoordde God waarom niet gebeurde waarvoor zo’n groot man bad, en waarom het niet goed was dat het gebeurde. Hij kreeg tenslotte ten antwoord: ‘Je hebt genoeg aan mijn genade: kracht wordt juist in zwakheid volkomen’ (2 Kor. 12, 9).

In dit soort beproevingen dus die zowel voordelig als schadelijk kunnen zijn, weten wij niet hoe wij moeten bidden. En toch volgen wij het algemeen menselijke verlangen en bidden wij dat dergelijke kwellingen van ons weggenomen worden, omdat ze hard en lastig zijn en indruisen tegen het gevoel van onze zwakheid. Maar zoveel overgave zijn wij aan de Heer onze God verschuldigd dat wij, als Hij dit lijden niet van ons wegneemt, niet moeten denken dat Hij ons in de steek laat. Veeleer moeten wij door een liefdevol en geduldig verdragen van kwade dingen op veel grotere goede dingen hopen. Want zo wordt ‘kracht in zwakheid volkomen’.

Deze dingen zijn geschreven, opdat niemand zich belangrijk zou achten wanneer hij verhoord wordt, terwijl hij ongeduldig iets vraagt wat hij beter niet kan verkrijgen. Van de andere kant mag niemand de hoop opgeven en aan Gods barmhartigheid twijfelen, wanneer hij niet verhoord wordt.

Want hij bidt misschien om iets wat hem in ergere problemen kan storten, of hem, door te grote welstand verdorven, geheel te gronde kan richten, wanneer God hem zou verhoren. Derhalve, in zulke omstandigheden weten wij niet hoe wij behoren te bidden.

Vandaar, als er iets gebeurt wat tegen ons gebed ingaat, moeten wij dat geduldig aanvaarden en in alles God danken. Zo tonen wij dat, zonder enige twijfel, datgene het beste was wat Gods wil – en niet de onze – met ons voor had.

Ook hierin gaf onze Middelaar ons een voorbeeld toen Hij zei: ‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan’ (Mt. 26, 39). De menselijke wil die Hij door zijn menswording ontvangen had, heeft Hij verheven toen Hij er aanstonds aan toevoegde: ‘Maar toch: niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt, Vader.’ Zo worden terecht ‘door de gehoorzaamheid van Eén allen gerechtvaardigd’ (Rom. 5, 19).