Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Een zieke heeft een geneesheer nodig
‘Allen sterven in Adam’ (1 Kor. 15, 22); allen zijn wij immers afstammelingen van twee mensen. Als wij dan niet wilden luisteren naar de geneesheer om een ziekte te voorkomen, laten wij dan nu naar hem luisteren om van onze ziekte te worden verlost. De geneesheer heeft ons voorschriften gegeven toen wij gezond waren; de geneesheer heeft ons die voorschriften gegeven, om geen geneesheer nodig te hebben. Want ‘niet de gezonden hebben een geneesheer nodig maar de zieken’ (Mt. 9, 12).
Toen wij gezond waren, hebben wij zijn voorschriften in de wind geslagen, en nu ervaren wij aan den lijve hoe verderfelijk het ons is geworden, dat wij die voorschriften in de wind hebben geslagen. Wij zijn ziek geworden, wij hebben het moeilijk, wij liggen op het ziekbed; maar laten wij niet wanhopen. Want, omdat wij niet bij onze geneesheer konden komen, heeft Hijzelf het niet beneden zich geacht, naar ons toe te komen. Hoewel door de gezonde geminacht, heeft Hij de zieke niet geminacht. Hij heeft niet nagelaten andere voorschriften te geven aan de zieke die verkommerde, omdat deze de eerste voorschriften niet heeft willen naleven om niet te verkommeren.
Het is alsof de geneesheer zegt: uit ondervinding weet gij nu dat ik gelijk had, toen ik zei: ‘Raak dat niet aan.’ Herkrijg nu eindelijk de gezondheid en leef weer op. Uw ziekte, die neem ik op mij; drink nu de bittere beker. Gij hebt immers voor uzelf die voorschriften van mij, die voor een gezonde zo aantrekkelijk zijn, zo lastig gemaakt. Zij werden veracht, en gij kreegt het zwaar te verduren. Genezen kunt gij niet als gij de bittere beker niet drinkt; de beker van de bekoringen waar dit leven zo vol van is, de beker van de beproevingen, moeilijkheden en lijden. Drink, zegt de geneesheer, drink om te leven. Om de zieke dan geen kans te geven hem te antwoorden: ‘Onmogelijk, dat gaat mijn krachten te boven, ik drink niet’, heeft de gezonde geneesheer zelf het eerst gedronken, om de zieke zonder aarzeling te doen drinken. Is er immers in die beker een bitterheid die Hij niet gedronken heeft? Als smarten bitter zijn: Hij is vastgebonden, gegeseld, gekruisigd. Als er bitterheid is in de dood: ook Hij is gestorven. Als onze zwakheid huivert voor een bepaalde manier van sterven: destijds was er niets smadelijkers dan de kruisdood. De apostel Paulus beveelt ons dus niet voor niets de gehoorzaamheid van de geneesheer aan, als hij er nog de woorden aan toevoegt: ‘Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, tot de dood aan het kruis’ (Fil. 2, 8).