Uit de geschriften van de priester Constantijn van Barbanson († 1631)
Als een koningin heeft de liefde alle andere deugden in haar gevolg
We onderscheiden twee wijzen om de deugd en de versterving te beoefenen.
De eerste wijze is rechtstreeks en bestaat uit welomschreven handelingen, die men stelt met een innerlijk dat weliswaar geheel van die handelingen vervuld is, maar toch gericht is naar God, naar zijn liefde of naar een ander prijzenswaardig doel, steeds echter met de juiste mening.
De tweede is zijdelings: de ziel snakt zo naar liefde tot God dat zij in haar geest rechtstreeks zijn aanschijn en zijn tegenwoordigheid zoekt, om Hem uit al haar krachten te beminnen. Dit smachten houdt haar innerlijk zo geheel bezig dat zij, als men haar bijvoorbeeld uitwendig minacht of vernedert, in algehele zelfvergetelheid haar oefening van liefde voortzet, alsof er niets gebeurd is. Heilig, onverschillig voor alle belevenissen, droevige of gelukkige, en afgestorven aan de lagere natuur en haar opwellingen, stapt zij over alles heen, en gaat zij voort met innig verlangen naar God. Op deze tweede wijze dus worden alle deugden in één keer beoefend, zonder dat het verstand er rechtstreeks aan denkt. En in deze stemming beoefenen alle ware geestelijke personen de deugd en de versterving. Zij leggen zich rechtstreeks met alle vurigheid toe op een innig verkeer met God, door een minnend smachten en zoeken naar zijn tegenwoordigheid, en alle andere goede werken doen zij bijna als gevolg daarvan en uit een overmaat van liefde. Zij richten hun aandacht niet zozeer op de beoefening van een bepaalde deugd, maar toch verwaarlozen zij deze geenszins, evenmin als degenen die de deugdzame handelingen tot hun voornaamste oefening maken en daaraan hun volle aandacht wijden. Vaak ook onderzoeken deze personen zichzelf daarbij over hun trouw; of beter gezegd: doordat zij God naderen, worden zij immer bestraald door zijn licht en zien zij voortdurend waarin zij te kort schieten.
De inwendige oefening nu – die de ziel onmiddellijk naar God stuwt, alle deugden op haar ware doeleinde richt en ons bekwaam maakt tot het genieten van God – bestaat in een voortdurend, daadwerkelijk uitvloeien in God, door daden van liefde, van vurig verlangen en innige genegenheid, gegrond op een levendig geloof in en een gestadig zoeken naar Gods onmiddellijke tegenwoordigheid in onze geest. Alleen de liefde van de vriendschap immers streeft rechtstreeks naar God, nadert tot Hem onmiddellijk zoals Hij in zichzelf is, en verbindt ons volkomen met dat oneindige goed; als een koningin heeft zij alle andere deugden in haar gevolg, verheft en adelt die; zonder deze liefde bleven zij arm en aards.