Uit het boek van de priester Origenes († 253/254) over het gebed
Bidt zonder ophouden
In het gebed van de vromen zijn de woorden van kracht vervuld, vooral wanneer zij bij het gebed ‘met geest bidden en met verstand’ (1 Kor. 14, 15). Het is een passend licht dat opstijgt uit de gedachte van iemand die bidt, het komt voort uit zijn mond en het vernietigt het gif dat door de vijandige krachten wordt opgedrongen aan de geest van mensen die het gebed verwaarlozen. Zij houden zich niet aan het ‘bidt zonder ophouden’ (1 Tess. 5, 17), zoals Paulus dat in aansluiting bij de woorden van Jezus heeft geformuleerd. Want door het inzicht en het begrip of door het geloof wordt als het ware een pijl afgezonden uit de ziel van de vrome die bidt. Hierdoor worden tot hun ondergang en verdelging de God vijandige geesten getroffen, die ons in de boeien van de zonde willen verstrikken.
Bidden zonder ophouden doet iemand die het gebed verbindt met zijn verplichte bezigheden, en zijn gepaste handelingen verenigt met het gebed, want het handelen in deugd en het naleven van de geboden zijn een onderdeel van het gebed. Alleen zo, wanneer wij het leven van de vrome één groot aaneengesloten gebed mogen noemen, kan de uitspraak ‘bidt zonder ophouden’ worden opgevat als iets dat mogelijk is. Als een onderdeel behoort daartoe ook wat wij uitdrukkelijk een gebed noemen. En dat moet niet minder dan drie keer per dag worden verricht. Dit blijkt uit de geschiedenis van Daniël. Want toen een zo groot gevaar hem bedreigde, ‘bad hij driemaal per dag’ (Dan. 6, 14).
Naar het avondgebed verwijst ook het psalmvers: ‘Laat mijn opgeheven handen als een avondoffer zijn’ (Ps. 141 (140), 2). En ook de nacht brengen wij zonder dit gebed niet passend door, want David zegt: ‘Midden in de nacht sta ik op om U te danken voor uw rechtvaardige besluiten’ (Ps. 119 (118), 62). In de Handelingen van de Apostelen wordt gezegd dat Paulus rond middernacht samen met Silas in Filippi biddend Gods lof bezong, zodat ook de medegevangenen hen konden horen (vgl. Hand. 16, 25).
Jezus bidt en Hij bidt niet tevergeefs, maar Hij krijgt door zijn gebed wat Hij vraagt, en had dat zonder gebed wellicht niet verkregen. Wie van ons kan dan onverschillig staan tegenover het gebed? Marcus zegt: ‘Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden’ (Mc. 1, 35). En Johannes zegt over Jezus: ‘Ik wist dat Gij Mij altijd verhoort’ (Joh. 11, 42). Dit is opgetekend door de evangelist als een woord van de Heer waaruit blijkt dat wie altijd bidt, altijd wordt verhoord.
Hoeveel kan ieder van ons niet opsommen, als hij dankbaar aan de ondervonden weldaden terugdenkt en God hiervoor wil danken? Want dikwijls heeft de Heer voor elk van de vromen ‘de muil van de leeuwen verbrijzeld en zij verdwenen als wegstromend water’ (Ps. 58 (57), 7.8).
Wij weten dat mensen die op de vlucht zijn voor Gods bevelen, dikwijls verzwolgen worden door de dood, nadat die eerst haar macht over hen heeft uitgestrekt. Door berouw worden zij uit zo’n onheil gered. Zij wanhoopten niet aan de mogelijkheid van hun redding, al waren zij al in de buik van de dood overmeesterd.
Na mijn opsomming van personen die voordeel hebben geput uit het gebed, is dit het belangrijkste dat ik meen te moeten zeggen, want ik wil mensen die een geestelijk leven en een leven in Christus verlangen, afhouden van het bidden om kleine en aardse zaken, en ieder die dit boekje onder ogen krijgt, aansporen tot de mystiek waarvan het hier gezegde voorbeelden biedt.