Uit het decreet over de missieactiviteit van de kerk van het Tweede Vaticaans Concilie
Uitgezonden om te prediken
Op elke leerling van Christus rust de taak naar best vermogen het geloof te verbreiden. Toch roept de Heer uit het getal van zijn leerlingen voortdurend degenen die Hij zelf wil, om met Hem te zijn en door Hem uitgezonden te worden en te prediken onder de volken.
Door de heilige Geest, die zijn bijzondere gaven uitdeelt naargelang Hij wil, tot nut van de kerk, wekt de Heer daarom soms in het hart van de mens de roeping tot missionaris. Tegelijk roept Hij kerkelijke instellingen in het leven die de dienst van de evangelieverkondiging, eigen aan de gehele kerk, als hun taak op zich nemen.
Een bijzondere roeping hebben immers zij die krachtens hun natuurlijke aanleg, talenten en karakter geschikt en bereid zijn het missiewerk op zich te nemen, of zij nu inlander of buitenlander zijn, priester, religieus of leek. Door het wettig gezag gezonden, gaan zij in geloof en gehoorzaamheid uit naar hen die ver van Christus verwijderd zijn. Zij zijn immers afgezonderd voor het werk waartoe zij bestemd zijn als dienaren van het evangelie, ‘opdat de volken een welkome gave zijn, geheiligd door de heilige Geest’ (Rom. 15, 16).
Maar als God roept, moet de mens zo antwoorden, dat hij – zonder zich te laten weerhouden door menselijke beweegredenen – zich geheel en al bindt aan het werk van het evangelie. Hij kan dit antwoord echter niet geven, tenzij de heilige Geest hem daartoe aanzet en kracht verleent.
Want als gezondene treedt hij binnen in het leven en de zending van Hem die ‘zichzelf ontledigd heeft en het bestaan van een slaaf heeft aangenomen’ (Fil. 2, 7). De missionaris moet dus bereid zijn zijn leven lang trouw te blijven aan zijn roeping, te verzaken aan al wat hij tot nu toe bezit en alles voor allen te worden.
Wanneer hij het evangelie aan de heidenen verkondigt, moet hij vrijmoedig het mysterie van Christus, van wie hij de vertegenwoordiger is, bekendmaken. Zo zal hij de moed hebben om te spreken zoals het behoort, zonder zich te schamen voor de ergernis van het kruis.
Hij zal in het voetspoor treden van zijn Meester, zachtmoedig en nederig van hart zijn en tonen dat het juk van Christus zacht is en zijn last licht.
Door een waarlijk evangelisch leven, gekenmerkt door groot geduld, verdraagzaamheid, goedheid en ongeveinsde liefde, zal hij getuigen voor zijn Heer, en zo nodig, zijn bloed voor Hem geven.
God zal hem kracht en sterkte schenken. Zo zal hij ondervinden dat in zware beproevingen en bittere armoede een grote vreugde is gelegen.