Overweging ter voorbereiding van 28-09-2022, woensdag in de 26e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 28-09-2022, woensdag in de 26e week door het jaar

Uit het boek van de priester Origenes († 253/254) over het gebed

God weet alles voordat het gebeurt

Een van de leerlingen van Jezus moet zich ervan bewust geweest zijn hoezeer de menselijke zwakheid te kort schiet bij de juiste manier van bidden, en hij moet dit vooral begrepen hebben, toen hij de wijze en grote woorden gehoord had waarmee de Verlosser zich in zijn gebed tot de Vader richtte. Hij moet tegen de Heer bij het beëindigen van het gebed gezegd hebben: ‘Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft’ (Lc. 11, 1).

Zou dan een mens, doorkneed in de leer van de wet, een geregelde luisteraar naar de woorden van de profeten en een trouw bezoeker van de synagoge, niet geweten hebben hoe hij moest bidden, totdat hij de Heer ergens zag bidden?

En wat leerde Johannes dan aan zijn leerlingen over het gebed, toen die uit Jeruzalem en heel Judea en heel de streek rond de Jordaan kwamen om zich door hem te laten dopen? Omdat hij meer was dan een profeet, moet hij in verband met het gebed zaken hebben gezien, die hij blijkbaar niet aan allen die zich lieten dopen, maar aan hen die zich vóór het doopsel lieten onderrichten, in het geheim overdroeg.

Zulke gebeden die werkelijk geestelijk zijn, omdat de Geest bidt in het hart van de heiligen, zijn opgetekend en bevatten een geheime en wonderbaarlijke leer. Dit geldt in het eerste boek Koningen voor een deel van het gebed van Hanna, want ‘toen Hanna lang tot de Heer bleef bidden en in haar binnenste sprak’ (1 Sam. 1, 12.13), werd dit niet opgeschreven. Zo ook in psalm 90 (89): ‘Het gebed van Mozes, de man Gods’, en in psalm 102 (101): ‘Het gebed van de arme, als hij dreigt te bezwijken en hij voor de Heer zijn hart uitstort.’ Deze gebeden zijn werkelijk door de Geest gemaakt en uitgesproken, zij zijn daarom vol met uitspraken van Gods wijsheid, en over de inhoud kan men zeggen: ‘Wie is zo wijs dat hij dit beseft, wie zo verstandig dat hij dit inziet’ (vgl. Hos. 14, 10).

Spreken over het gebed is zo’n opgave dat wij de verlichting nodig hebben van de Vader en het onderricht van de Eerstgeborene zelf, het Woord, en de medewerking van de Geest om over dit grote onderwerp iets passends te denken en te zeggen. Ik bid daarom als mens dat mij een overvloedig, geestelijk woord wordt geschonken om de gebeden die in de evangelies staan, te verklaren.

Waarom is het dan nodig gebeden te richten tot Hem die voordat wij bidden, weet wat wij nodig hebben? Want de hemelse Vader weet wat wij nodig hebben, voordat wij Hem erom vragen (vgl. Mt. 6, 8). Hij is de Vader en Maker van alles, ‘die alles liefheeft wat bestaat, en niets verafschuwt van wat Hij heeft gemaakt’ (vgl. Wijsh. 11, 24). Het is dus redelijk dat Hij de belangen behartigt van allen, ook al vragen zij er niet om. En als een vader die over zijn kinderen waakt, wacht Hij zelfs hun gebeden niet af, als zij helemaal niet in staat zijn te bidden, of uit onwetendheid dikwijls het tegendeel willen krijgen van wat nuttig en goed is. Wij, mensen, staan veel verder af van God dan de kleinste kinderen van het verstand van hun ouders. Men moet aannemen dat God de toekomstige gebeurtenissen niet alleen voorziet, maar ze ook vooraf heeft vastgesteld, en dat er niets gebeurt buiten hetgeen door Hem tevoren is bepaald.