Overweging ter voorbereiding van 09-07-2022, HH. Martelaren van Gorcum

Overweging ter voorbereiding van 09-07-2022, HH. Martelaren van Gorcum

Uit een verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de eerste brief van Johannes

God vervult uw hartsverlangen

de heilige martelaren van Gorcum

Wat is ons beloofd? ‘Wij zullen aan Hem gelijk zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’ (1 Joh. 3, 2). Meer kunnen menselijke woorden niet uitdrukken. Het is aan het hart de rest te overwegen. Johannes’ woorden zijn eigenlijk armzalig, vergeleken bij de werkelijkheid van het woord Gods zelf. En wat kunnen wij zeggen, wij die niet eens met Johannes te vergelijken zijn?

Zo denken wij terug aan de zalving door Christus (vgl. 1 Joh. 2, 20.27), die innerlijk ons hart onderricht over datgene wat woorden niet meer kunnen uitdrukken. Omdat wij nu God nog niet kunnen zien, zal onze opdracht neerkomen op verlangen. Heel het leven van een echt christen bestaat in een heilig verlangen. Wat men verlangt, ziet men nog niet. Maar het verlangen schept een ontvankelijkheid in ons en wanneer het ogenblik aangebroken zal zijn dat wij zullen zien, zullen wij in staat zijn er helemaal door vervuld te worden.

Indien gij een bepaalde holte wilt vullen en weet dat de hoeveelheid die u gegeven is zeer groot is, dan maakt ge de holte van een zak of iets anders groter. Gij weet hoeveel erin moet en stelt vast dat de holte slechts klein is. Door ze groter te maken, vermeerdert gij hun bevattingsvermogen. Zo verhoogt God ons verlangen, door ons te richten op de toekomst; door dit verlangen maakt Hij ons hart groter en doordat ons hart groter wordt, maakt Hij het meer ontvankelijk. Wij moeten verlangen, omdat wij geroepen zijn tot de toekomstige vervulling. Zie hoe Paulus zijn ontvankelijkheid tracht te vergroten om in staat te zijn de komende belofte te ontvangen: ‘Niet dat ik het al bereikt heb. Ik ben nog niet volmaakt! Nee, ik beeld mij niet in er al te zijn’ (Fil. 3, 12-13).

Wat is dan Paulus’ streven in dit leven, aangezien hij het nog niet gegrepen heeft? ‘Alleen dit: vergetend wat achter me ligt, mij uitstrekkend naar wat voor me ligt, storm ik af op het doel: de prijs van Gods hemelse roeping’ (Fil. 3, 13-14). Paulus zegt dat hij zich helemaal richt op de toekomst en die doelbewust nastreeft. Hij voelde zich te klein om te vatten ‘wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en geen mens zich kan voorstellen’ (1 Kor. 2, 9).

Heel ons leven als christen is een oefening in verlangen. Maar slechts naarmate wij onze verlangens vrijmaken van de liefde tot de wereld, vormen wij in ons een heilig verlangen. Wij hebben het al eerder gezegd: maak leeg wat gevuld moet worden. Wilt gij vervuld worden van het goede, weg dan met het kwaad.

Veronderstel dat God u met honing wil vullen; indien gij vol azijn zijt, is er geen plaats voor honing. Maak eerst het vat leeg en maak het goed schoon. Ook al kost het moeite en inspanning, het moet schoon zijn om geschikt te zijn voor iets anders. Of we dat andere nu honing noemen, goud of wijn; al deze namen schieten te kort. Welke naam we ook geven aan datgene wat wij wel willen maar niet kunnen uitdrukken, het is niets anders dan een omschrijving van de naam van God. Wanneer wij God zeggen, wat bedoelen wij dan? Ligt heel onze verwachting dan uitgedrukt in die drie letters? Al wat wij kunnen zeggen, blijft beneden de werkelijkheid. Richten we heel ons verlangen op Hem, dan zal Hij ons vervullen, wanneer Hij komt. ‘Want wij zullen aan Hem gelijk zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij isUit de geschiedenis van de Martelaren van Gorcum door Willem van Est († 1613)

Strijdt tot het einde toe voor het katholieke geloof.

Nadat de gevangenen uit de stad (Brielle) waren geleid, werd er een geschikte plaats voor de terechtstelling gezocht. Eindelijk kwam men bij het klooster ten Rugge, dat de naam van de heilige Elisabet droeg, waar reguliere kanunniken van de orde van de heilige Augustinus lange tijd gewoond hadden, doch dat door de onlangs uitgebarsten furie van de Geuzen onteerd en verwoest was. In dat klooster was een ruimte overgebleven die dienst deed als schuur om turf in op te bergen, waarvan men in die streken veel gebruik maakte. Daarin waren twee balken, de ene dwars en langwerpig, de andere korter. Het krijgsvolk vond dat deze uitermate geschikt waren om er al de gevangenen aan op te hangen. Zij werden dan naar deze plaats gebracht, en omdat zij reeds in afwachting waren de dood voor het katholieke geloof te ondergaan, bevalen zij God, beurtelings biddend, hun laatste strijd aan. Daar wekten zij – naargelang ieder, op grond van Gods gave, vertrouwde iets te vermogen door geloofskennis en spreekvaardigheid – elkander op om standvastig de straf en de dood te ondergaan, in de verwachting zonder uitstel het hemelse rijk en het eeuwige loon te verkrijgen.

Terstond werden zij allen van hun kleren beroofd. De eerwaarde pater gardiaan (Claes Pieck) werd als eerste genomen om terechtgesteld te worden. Hij omhelsde en kuste al zijn broeders één voor één. Hij vermaande en smeekte hen met deze laatste woorden: ‘Strijdt kloekmoedig en standvastig tot het einde toe voor het katholieke geloof! Volhardt tot de dood, één van geloof en van geest, in de broederlijke liefde welke gij in uw leven hebt betracht. Laat het laatste uur geen scheiding brengen onder u die door wederzijdse liefde tot nog toe in een heilig gezelschap zijt verenigd. Gij zijt reeds op het punt uit de hand des Heren de vurig gewenste en lang verwachte prijs voor uw strijd, de kroon van het eeuwig geluk, te ontvangen. Deze kroon ligt al gereed, zij hangt al boven uw hoofd. Verliest haar niet door lafhartigheid, maar grijpt er moedig naar door de dood te verachten. Gij ziet dat ik u blijmoedig voorga; volgt mij op dezelfde wijze!’ Terwijl hij zo sprak, klom hij blij en vlug de ladder op en hield niet op zijn metgezellen te vermanen, totdat hem door de strop de keel was dichtgesnoerd en de spraak ontnomen was. Terwijl hij daar hing, deden Jeroen, zijn vicaris, en Nicasius van Heeze en eveneens de parochiepriesters Lenaerd Veghel en Claes Poppel moedig hun best om hun metgezellen te vermanen en te versterken en hen voor te bereiden op hun levenseinde. Op vier na, werden allen aan de langwerpige balk opgehangen. Aan de balk hing Govaerd van Duynen tussen de gardiaan en de lekebroeder Cornelis; de premonstratenzer Jaak Lacops was aan een ladder opgehangen. Overigens waren de beulen bij de terechtstelling zeer onachtzaam te werk gegaan, weinig bezorgd de stroppen zo aan te snoeren dat de gehangenen spoedig zouden sterven. Ongeveer twee uur waren zij met het voltrekken van de doodstraf bezig, want zij begonnen omtrent twee uur na middernacht en eindigden om vier uur.

Op deze wijze hebben de heilige mannen zich dapper gekweten van hun plicht om tot de marteldood toe hun geloof te belijden. In de nacht van de achtste op de negende juli hebben zij dit tijdelijke leven door een roemvolle dood met het eeuwige verwisseld en zijn zij in de Heer ontslapen.

(Toen degene op wiens verzoek de lichamen der heilige martelaars ter aarde besteld waren, met het krieken van de dag naar die plaats was teruggekeerd, vond hij ze in twee kuilen geworpen en begraven. De lichamen die aan de langwerpige balk hadden gehangen, lagen daaronder in één kuil geworpen. En tot op de huidige dag, menen wij, rusten op deze plaats de lichamen der heiligen te midden van de vijanden der kerk, totdat God, door de verdiensten en voorspraak van deze martelaren, aan de kerk in de Nederlanden de lang verhoopte vrede schenkt en Hem toegewijde dienaars het verlangen ingeeft en de vrede schenkt om het heilig gebeente op te graven en met gepaste eer te omringen. – Dit nu is geschied sinds hun stoffelijke resten in het jaar 1615 voor het eerst werden overgebracht naar de kerk van de minderbroeders in Brussel.)