Overweging ter voorbereiding van 02-07-2022, zaterdag in de 13e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 02-07-2022, zaterdag in de 13e week door het jaar

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 126 (125)

Wij zijn nog altijd in ballingschap

‘Keer nu ons lot ten goede, Heer, zoals een beek doet in de Zuid-woestijn’ (Ps. 126 (125), 4). Let goed op de betekenis van deze woorden. De psalmist had al verteld: ‘De Heer bracht Sions ballingen terug’ (Ps. 126 (125), 1).

Het gaat hier blijkbaar over iets dat voorbij is. Maar ook al spreekt de profeet in de verleden tijd, het gebeurt toch vaak dat hij het over de toekomst heeft. In een andere psalm dicht hij over het verleden: ‘Mijn handen en mijn voeten hebben zij doorboord, mijn beenderen kan ik wel tellen’ (Ps. 22 (21), 17). Hij zegt niet: ‘Zij zullen doorboren’, en evenmin: ‘zal ik kunnen tellen’. Hij zegt niet: ‘Zij zullen mijn kleren onderling verdelen’, evenmin: ‘Zij zullen dobbelen om mijn gewaad’ (Ps. 22 (21), 19). Hier worden eigenlijk toekomstige dingen bezongen, maar dan alsof ze al gebeurd zijn. Want al wat toekomst is, is voor God al voorbij. Wanneer de psalmist zingt: ‘De Heer bracht Sions ballingen terug: het was alsof wij droomden. Toen lachten alle monden en juichte elke tong’ (Ps. 126 (125), 1-2a), dan wil hij uitdrukkelijk aanduiden dat het verleden voor hem naar de toekomst verwijst en daarom zegt hij: ‘Dan zal men bij de volken zeggen: geweldig was het wat de Heer ons deed, daarom zijn wij zo blij’ (Ps. 126 (125), 3). ‘Men zal zeggen’, staat in de toekomstige tijd. Toen zongen ze nog over toekomstige dingen, nu zijn die zichtbaar geworden in het heden. De psalmist bidt daarom ook voor de toekomst, hij die toekomst als een verleden feit aankondigde: ‘Keer nu ons lot ten goede, Heer!’ (Ps. 126 (125), 4).

Hun lot, namelijk hun ballingschap, was nog niet ten goede gekeerd, omdat de Verlosser nog niet gekomen was. Thans is voltrokken waarvoor toen in de psalmen gebeden werd: ‘Keer nu ons lot ten goede, Heer, zoals een beek doet in de Zuid-woestijn’ (Ps. 126 (125), 4). Zoals een beek keert in de Zuid-woestijn, zo keert ons lot ten goede! Met Gods hulp zal het duidelijk worden wat deze woorden inhouden. Elders in de Schrift wordt op gebiedende toon opgeroepen tot goede daden en we lezen er: ‘Zoals wanneer de zon op het ijs schijnt, zo smelten dan uw zonden weg’ (Sir. 3, 15). De zonden hebben ons dus aan banden gelegd. En hoe? Zoals de koude het water vastmaakt zodat het niet stromen kan. Door de koude van de zonde gebonden, zijn wij als ijs bevroren. Maar de zuidenwind is warm. Als de zuidenwind waait, smelt het ijs en de beken lopen vol. De winterse beken worden stortbeken genoemd, want als ze plots met water gevuld zijn, stromen ze met grote kracht voort. Zo waren wij in onze ballingschap tot ijs bevroren, door onze zonden aan banden gelegd. De zuidenwind woei, dat wil zeggen: de heilige Geest. Onze zonden werden vergeven en van de ijzige koude van de zonden waren wij verlost.

Laten we ons naar ons vaderland haasten zoals een beek in de Zuid-woestijn. Gedurende lange tijd hebben we ons afgemat, en we matten ons nog altijd af, om goed te doen. Het mensenleven dat we binnengetreden zijn, is moeilijk. Het is vol inspanning en lijden, gevaar, ongeluk en strijd. Laat je niet verleiden door een vreugde die slechts mensenwerk is! Zie naar wat betreurenswaardig is in deze wereld. Kan een kind wanneer het geboren wordt, meteen al lachen? Waarom weent het als het het leven binnentreedt? Het kan nog niet lachen en toch kan het al wenen. Het is omdat het dit leven binnenkomt. Want als het tot deze ballingen behoort, kan het niet anders dan wenen en zuchten. Maar zijn geluk zal wel komen.