Overweging ter voorbereiding van 30-05-2022, maandag in de zevende week van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 30-05-2022, maandag in de zevende week van Pasen

Uit de onderrichtingen van de heilige Cyrillus, bisschop van Jeruzalem († 348)

Het levende water van de heilige Geest

Cyrillus van Jeruzalem

‘Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven’ (Joh. 4, 14), zo spreekt de Heer. Hij heeft het over een nieuw soort water, dat levend is en opborrelt, ja opborrelt voor wie het waard is. Maar waarom wordt de gave van de heilige Geest ‘water’ genoemd? Omdat alles bestaat dank zij het water. Omdat planten en dieren leven krijgen door het water. Omdat het water van de regen nederdaalt uit de hemel. Omdat het in één vorm tot ons komt, maar in vele vormen zijn werking uitoefent. Op één wijze werkt het in de palmboom, op een andere in de wijnstok. Het is alles in alles, ook al blijft het éénvormig en steeds aan zichzelf gelijk. De regen die neervalt is hier niet anders dan elders, maar hij past zich aan de wezensbouw van de dingen die hem ontvangen aan, om voor ieder wezen van nut te zijn.

Zo is ook de heilige Geest: Hij is één, enkelvoudig en ondeelbaar, maar aan ieder deelt Hij zijn genade uit zoals Hij het wil. Zoals het droge hout door water op te nemen in twijgen uitloopt, zo ook de ziel die in zonde leeft: als ze door haar bekering de heilige Geest waardig bevonden wordt, brengt zij vruchten van gerechtigheid voort. De Geest is enkelvoudig, maar toch bewerkt Hij, volgens de wil van God en in naam van Christus, velerlei genaden.

Van de één gebruikt Hij de tong om wijsheid te verkondigen; van een ander verlicht Hij de ziel door de gave van profetie; weer een ander geeft Hij de macht om duivels uit te drijven; weer een ander ontvangt de gave van verklaring der heilige Schrift. Van de één versterkt Hij de zelfbeheersing, een ander leert Hij de werken van barmhartigheid, nog een ander leert Hij vasten en de versterving, weer een ander leert Hij de aardse begeerten minachten, en nog een ander geeft Hij de bereidheid tot het martelaarschap. Bij de éne werkt Hij zo, bij de ánder anders, maar steeds blijft Hij geheel zichzelf. Er staat immers geschreven: ‘Aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen’ (1 Kor. 12, 7).

Eerst komt de heilige Geest in vriendelijkheid, Hij vestigt zich in welbehagen, en vederlicht is zijn last. Heldere stralen van licht en kennis kondigen zijn komst aan. Hij verschijnt met het hart van een oprecht beschermer. Hij komt immers om te redden en te genezen, te onderrichten en te vermanen, te sterken en te troosten. Hij komt om de geest te verlichten, eerst van wie Hem ontvangt en vervolgens, door deze eerste, van de anderen.

Als een mens die eerst in het duister loopt plots de zon opmerkt, wordt zijn oog verlicht en ziet hij duidelijk wat hij tevoren niet zag. Zo is het ook met wie de heilige Geest waardig bevonden wordt: zijn ziel wordt verlicht en op bovenmenselijke wijze ziet hij datgene waarvan hij geen weet had.