Ter voorbereiding van 27-02-2022, 8e zondag door het jaar

Ter voorbereiding van 27-02-2022, 8e zondag door het jaar

Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407), over de tweede brief aan de Korintiërs

Dit doet mij overvloeien van blijdschap bij al mijn wederwaardigheden.

de heilige Johannes Chrysostomus

Opnieuw spreekt Paulus bewogen over de liefde, terwijl hij de hardheid van zijn berisping probeert af te zwakken. Want nadat hij de Korintiërs er duidelijk een verwijt van heeft gemaakt dat zij, door God bemind, Hem niet hun wederliefde hadden geschonken, maar zich hadden losgerukt van zijn liefde en zich hadden aangesloten bij verdorven mensen, verzacht hij de scherpte van zijn berisping door eraan toe te voegen: ‘Gunt ons een ruime plaats in uw hart’ (2 Kor. 7, 2), dat wil zeggen: ‘Bemint ons’. Hij vraagt hun om een gunst die weinig moeite kost, en meer voordeel schenkt aan wie haar geven dan aan hen die haar ontvangen. Hij zegt dan ook niet: ‘Bemint’, maar vraagt eerder om medelijden: ‘Gunt ons een ruime plaats.’

‘Wie heeft ons toch uit uw hart verbannen?’ zegt hij. ‘Wie heeft ons er uitgeworpen? Waarom voel ik mij beklemd tegenover u?’ Omdat hij namelijk tevoren heeft gezegd: ‘Gij zijt niet ruimhartig genoeg’ (2 Kor. 6, 12), verduidelijkt hij dat hier door te zeggen: ‘Gunt ons een ruime plaats’, en zo probeert hij hen weer tot zich te trekken. Er is immers niets wat zo tot liefde aantrekt, als het besef van de beminde dat de ander vurig naar zijn wederliefde verlangt.

Hij zegt immers: ‘Al eerder heb ik het gezegd: ik heb u in mijn hart gesloten, wij horen bij elkaar in leven en in dood’ (2 Kor. 7, 3). Dit is de hoogste vorm van liefde dat hij, ook al wordt hij geminacht, toch samen met hen wenst te leven en te sterven. Want gij zijt niet zomaar in mijn hart, maar juist zó, als ik het heb gezegd. Het is immers mogelijk dat iemand bemint en bij gevaar toch vlucht; maar zo ben ik niet.

‘Dit vervult mij met troost’ (2 Kor. 7, 4). Met wat voor een troost? Met de troost die van u uitgaat: omdat gij u gebeterd hebt en mij door uw werken hebt getroost. Want een minnaar beklaagt zich als zijn liefde niet wordt beantwoord, maar tegelijk is hij bang dat hij met zijn verwijt te ver gaat en de ander bedroeft. Daarom zegt hij: ‘Dit vervult mij met troost en doet mij overvloeien van blijdschap’ (2 Kor. 7, 4).

Dat wil zeggen: ‘Ik was om u zeer bedroefd, maar toch hebt gij mij overvloedig tevreden gesteld en bemoedigd. Want gij hebt niet alleen de oorzaak van mijn droefheid weggenomen, maar ook een grotere vreugde veroorzaakt.’

Dan maakt Paulus de omvang daarvan duidelijk door te zeggen: ‘Dit doet mij overvloeien van blijdschap’, en daaraan toe te voegen: ‘bij al mijn wederwaardigheden’. Hij bedoelt: door uw toedoen was mijn vreugde zo groot dat die niet kon worden bedorven door zo’n grote droefheid, maar door haar eigen uitbundigheid alle ons overkomende moeilijkheden overwon en zelfs niet toeliet dat wij er iets van merkten.