Ter voorbereiding van de vrijdag in de derde week van de advent, 17-12-2021

Ter voorbereiding van de vrijdag in de derde week van de advent, 17-12-2021

Uit een preek van de heilige Odilo, abt van Cluny († 1049), over de geboorte van de Heer, de Verlosser

Zie, de tijd komt dat Ik een wettige afstammeling van David doe opstaan

‘Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Mt. 28, 20). Indien de Heer zijn gelovigen heeft beloofd alle dagen met hen te zijn, hoeveel te meer zal Hij dan op zijn geboortedag bij ons aanwezig zijn, als wij Hem met nog grotere bereidwilligheid zullen dienen!

Door Salomo spreekt Hij: ‘Uit de mond van de Allerhoogste ben Ik voortgekomen’, ‘vóór de wereld, al in het begin, heeft Hij Mij geschapen’ (Sir. 24, 3.9). En ook: ‘God schiep Mij aan het begin van zijn wegen, nog vóór zijn werken, van oudsher. Van eeuwigheid ben Ik gevormd’ (Spr. 8, 22-23). En bij monde van Jeremia zegt Hij: ‘Hemel en aarde zijn vol van Mij’ (Jer. 23, 24). Hij die dit alles zegt, wordt krachtens zijn wonderbaarlijk raadsbesluit na zijn geboorte in een kribbe gelegd. Salomo toont aan dat Hij van eeuwigheid bestond. Jeremia bevestigt dat Hij overal aanwezig is. Hij is altijd en overal en kán ons dus niet verlaten.

Hoe waar en betrouwbaar de getuigenissen van de oude profeten zijn over het eeuwig bestaan van Christus en over zijn goddelijke, onbeperkte tegenwoordigheid, dat verkondigt luid de geweldige bazuin uit de hemel: ‘Jezus Christus is dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid’ (Heb. 13, 8). En de Verlosser zelf zegt in het evangelie tot de joden: ‘Vóór Abraham werd, ben Ik’ (Joh. 8, 58). Maar ofschoon Hij vóór Abraham – of beter gezegd: vóór elk schepsel – altijd al met God de Vader van eeuwigheid bestond, heeft Hij toch in de tijd geboren willen worden uit het zaad van Abraham. God de Vader sprak immers tot Abraham: ‘Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde’ (Gen. 22, 18).

Ook de heilige aartsvader David verdiende het bijzonder voorrecht van een dergelijke belofte, toen God de Vader hem de geheime en verborgen wegen van zijn wijsheid openbaarde: ‘Een telg uit uw geslacht zal Ik op uw troon verheffen’ (Ps. 132 (131), 11). De profeet Jesaja heeft de luister van deze alleredelste telg en de verheven heerlijkheid van deze zeer zoete vrucht voor de geest gehad, toen hij op goddelijke ingeving van de heilige Geest heeft voorspeld: ‘Op die dag zal datgene wat de Heer doet ontluiken, een luisterrijk sieraad zijn, zal de vrucht van het land een heerlijke tooi zijn’ (Jes. 4, 2).

Terecht staan David en Abraham, die meer dan de andere vaders de belofte over de komst van de Verlosser met alle duidelijkheid mochten vernemen, bij de geslachtslijst van de Heer in het evangelie van Matteüs op de eerste en voornaamste plaats. Zij begint zo:’Geslachtslijst van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham’ (Mt. 1, 1). Met deze heilige woorden van de evangelist stemmen ook de uitspraken van de profeten en de woorden van de apostelen overeen. Dat de Middelaar tussen God en de mensen naar het vlees geboren is uit het zaad van Abraham, wilde de profeet Jesaja met alle duidelijkheid meedelen, toen hij in naam van God de Vader zei: ‘Gij, Israël, mijn dienaar, Jakob, mijn uitverkorene, nakomeling van Abraham, mijn vriend, op u heb Ik mijn hand gelegd’ (Jes. 41, 8-9).

Iedereen in het evangelie die – bevrijd van de duisternis der onwetendheid en verlicht door het licht van het geloof – de Zoon van God ‘Zoon van David’ heeft genoemd, heeft niet alleen het geestelijk licht mogen ontvangen, maar ook het licht van de ogen. Christus de Heer wil met deze naam genoemd worden, omdat Hij weet dat er geen andere naam bestaat waardoor de wereld gered kan worden. Laten wij daarom allen zeggen, opdat wij door Hem die de Verlosser is, gered mogen worden, ja laat een ieder van ons zeggen: Heer, Zoon van David, ontferm U over ons. Amen.