Ter voorbereiding van de donderdag in de tweede week van de advent, 09-12-2021

Ter voorbereiding van de donderdag in de tweede week van de advent, 09-12-2021

Uit een preek van de heilige Petrus Chrysologus, bisschop van Ravenna († 450)

De liefde verlangt ernaar God te zien

God, die ziet dat de wereld in voortdurende angst dreigt ten onder te gaan, laat niet af haar met liefde terug te roepen, haar uit te nodigen door zijn genade, haar in zijn goedheid te omvatten, haar in te sluiten in zijn genegenheid.

Daarom veegt Hij de aarde, die door het kwaad is overwoekerd, met een straffende zondvloed schoon, en roept Hij Noach om vader te worden van een nieuw geslacht. Met beminnelijke woorden spoort Hij hem aan, Hij maakt hem tot zijn vriend en vertrouweling, onderricht hem vaderlijk over het verleden en sterkt hem met zijn genade voor de toekomst. Hij geeft hem geen bevelen meer, maar maakt hem deelgenoot in zijn werk. Met hem te samen sluit Hij in een ark het zaad van de wereld, om in liefdevolle samenwerking de slaafse vrees te verbannen en om door gezamenlijke liefde te bewaren wat door gezamenlijk werk is gered.

Daarom roept Hij Abraham uit de heidenen, geeft grootheid aan zijn naam en maakt hem tot vader van de gelovigen. Hij begeleidt hem op zijn weg, beschermt hem in den vreemde, verrijkt hem met goederen en maakt hem tot overwinnaar. Hij sluit door zijn belofte een verbond met hem, verlost hem uit onrecht, verblijdt hem met zijn vriendenbezoek en verricht voor hem het wonder van een onverhoopt nageslacht. Met zoveel gunsten overladen, door zo grote goddelijke goedheid aangetrokken, leerde Abraham God te beminnen en niet te vrezen, Hem te eren uit liefde en niet uit angst.

Daarom geeft Hij Jakob, als die op de vlucht is, in zijn slaap sterkte, en als hij terugkeert, daagt Hij hem uit tot een gevecht. Bij het worstelen omarmt Hij hem, om hem te leren zijn evenknie in het gevecht te beminnen, niet te vrezen.

Daarom roept Hij Mozes in de taal van zijn vaderen, spreekt hem met vaderlijke liefde toe en nodigt hem uit om voor zijn onwrikbaar volk een bevrijder te zijn.

Maar door de weldaden die wij opgesomd hebben, waarbij de vlam van de goddelijke liefde het hart van de mensen ontstak, en de menselijke geest door de liefde van God volledig werd bedwelmd, begonnen zij zich ziekelijk in te beelden dat zij God met hun lichamelijke ogen moesten kunnen zien.

Als echter de wereld te eng is om God te omvatten, hoe zou dan het menselijk gezichtsvermogen Hem bevatten kunnen? Maar heftige liefde beseft niet wat zij wil, wat moet of wat kan. Liefde kent geen gezond oordeel, mist redelijkheid, weet van geen maat. Liefde kan niet aanvaarden dat iets onmogelijk is, en wil zich door geen moeilijkheid tot gezond inzicht laten terugbrengen.

Als liefde het begeerde niet veroveren kan, jaagt zij de minnaar in de dood, en zo gaat deze waarheen hij gedreven wordt, niet waarheen hij zou moeten. Liefde brengt begeerte voort, begeerte groeit aan tot drift, drift streeft naar het ongeoorloofde, en zo verder.

Maar liefde tot God is liefde tot iemand die men niet kan zien. Daarom hielden de heiligen al hun verdiensten voor gering, als zij de Heer niet mochten zien.

Daarom ook heeft de liefde die God verlangt te zien, zelfs al mist ook zij het redelijk oordeel, tenminste de ijver voor de vroomheid.

Daarom durft Mozes te zeggen: ‘Als ik genade gevonden heb in uw ogen, toon mij dan uw gelaat’ (Vulg. Ex. 33, 13).

Daarom zegt ook Elia: ‘Toon mij uw gelaat.’ Daarom tenslotte hebben de heidenen afgodsbeelden gemaakt, om in hun dwaalleer met hun ogen te zien wat zij vereerden.