Ter voorbereiding van de viering van vrijdag 30-07-2021

Ter voorbereiding van de viering van vrijdag 30-07-2021

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 86 (85)

Het gebed van de armen

H. Augustinus

‘Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren’ (Ps. 86 (85), 1). Dat is het gebed van Christus in de gedaante van een slaaf, maar jij, slaaf, bidt het in de gedaante van jouw Heer. ‘Aanhoor mijn gebed, Heer.’ Hij aanhoort je gebed, als je maar niet hooghartig bent. Hij gaat naar de nederigen toe, maar van de hoogmoedigen verwijdert Hij zich. Zelf heeft Hij de vernederde Christus verhoogd. Moge God ons dus aanhoren. Hij is in de hemel en wij zijn op aarde; Hij is verheven en wij zijn nietig. Maar dat wil niet zeggen dat we verlaten zijn. ‘God bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren. Niet licht zal iemand zijn leven geven voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand de moed hebben te sterven voor een goed mens,’ zegt de Apostel. ‘Onze Heer echter is voor goddelozen gestorven’ (Rom. 5, 8.7.6). Dat de Zoon van God voor ons gestorven is, is niet te danken aan onze verdiensten. Des te groter is de barmhartigheid van God, omdat ze niet verdiend is. Als Hij al de dood is ingegaan voor onrechtvaardigen, hoeveel te meer mogen wij geloven dat zijn belofte zeker en betrouwbaar is: Hij zal zijn leven aan de rechtvaardigen geven.

‘Aanhoor mijn gebed, Heer, en wil mij verhoren, ik ben ongelukkig en arm’ (Ps. 86 (85), 1). Hij aanhoort de rijke niet, maar wel de arme en gebrokene: de mens die deemoedig is en zijn schuld belijdt, de mens die barmhartigheid nodig heeft. Niet de mens die zelfvoldaan is, roemt en pocht alsof het hem aan niets ontbreekt, zal zeggen: ‘Ik dank U dat ik niet zo ben als die tollenaar daar’ (Lc. 18, 11). De rijke Farizeeër beroemt zich op zijn eigen verdiensten, maar de arme tollenaar bekent dat hij een zondaar is.

Als ik zeg dat Hij de rijken niet aanhoort, dan mogen jullie dit niet zo begrijpen, broeders en zusters, dat God de mensen niet verhoort die goud en zilver, dienstpersoneel en grond bezitten. Wellicht zijn zij zo geboren en is dit nu eenmaal hun plaats op deze wereld. Bedenkt wat de Apostel zegt: ‘Vermaan de rijken van deze wereld dringend niet hoogmoedig te zijn’ (1 Tim. 6, 17). Wie niet hoogmoedig is ingesteld, is arm voor God. En het zijn juist de armen, zij die machteloos en behoeftig zijn, die Hij aanhoort. Zij weten dat ze hun hoop niet mogen stellen op goud of zilver, en evenmin op de dingen van deze wereld. Het is voldoende dat de rijkdom hen niet te gronde richt, dat hij hen niet in de weg staat, want zij hebben er geen enkele baat bij. Rijk en arm zijn alleen gebaat door de barmhartigheid: de arme alleen door barmhartig te willen zijn, de rijke door het te willen én te doen. Wanneer een rijke in zichzelf alles minacht wat tot hoogmoed leidt, is hij arm voor God. God aanhoort hem, want Hij kent zijn berouwvol hart.