Ter voorbereiding van de viering van zaterdag 24-07-2021

Ter voorbereiding van de viering van zaterdag 24-07-2021

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 84 (83)

Het geluk in het huis van de Heer

‘Gelukkig zij die wonen in uw huis’ (Ps. 84 (83), 5). Waarom zijn zij gelukkig? Wat zullen zij bezitten? Wat zullen ze doen? Allen die op aarde gelukkig geprezen worden, bezitten iets en doen iets. Iemand is gelukkig vanwege zijn vele goederen, een grote familie, veel goud en zilver. Omdat hij bezit heeft, wordt hij gelukkig geprezen. Gelukkig is hij: hij heeft ereplaatsen gekregen, het ambt van proconsul, dat van prefect. Iemand wordt ook gelukkig genoemd vanwege zijn daden. Dus ofwel vanwege zijn bezit ofwel vanwege wat hij doet, noemt men iemand gelukkig.

Maar waarom is men daarboven gelukkig? Wat zullen ze bezitten of wat zullen ze doen? Wat ze daar zullen bezitten, heb ik al gezegd: ‘Gelukkig zij die wonen in uw huis.’ Als ge uw eigen huis hebt, zijt ge arm; als ge het huis van God bezit, zijt ge rijk. In uw eigen huis zijt ge bang voor rovers, in het huis van God is God zelf de muur. Dus: ‘Gelukkig zij die wonen in uw huis.’ Zij bezitten het hemels Jeruzalem zonder angst, zonder droefheid, zonder onderscheid, zonder de scheiding van grenzen. Allen bezitten deze stad en ieder afzonderlijk bezit haar geheel en al. Groot is deze rijkdom. Daar maakt een broeder zijn broeder niet arm, daar heerst geen enkele armoede.

Wat zullen ze daar dan doen? De moeder van elke menselijke handeling is de nood. ‘Breek uw brood voor de hongerige’ (Jes. 58, 7). Maar voor wie breekt gij het waar niemand honger heeft? ‘Neem de dakloze arme op in uw huis’ (Jes. 58, 7). Welke gast wilt ge opnemen, waar allen in hun eigen vaderhuis wonen? Welke zieke wilt ge bezoeken, waar allen zich over een altijddurende gezondheid verheugen? Welke twistzoeker wilt ge verzoenen, waar een eeuwigdurende vrede heerst? Welke dode wilt ge begraven, waar men altijd in leven blijft?

Wat dan? Ge hebt reeds gezegd wat we daar zullen bezitten: ‘Gelukkig die wonen in uw huis.’ Zeg nu ook wat ze zullen doen, want ik zie daar geen enkele nood die me kan dwingen om iets te doen. Zie, dat ik nu spreek en redeneer, wordt veroorzaakt door nood. Zal er daar zo’n uiteenzetting nodig zijn, alsof er onwetenden onderricht of vergeten zaken in herinnering gebracht moeten worden? Of zal in dat vaderland het evangelie gelezen moeten worden, waar het Woord en God zelf aanschouwd worden?

Deze mens dus wiens verlangen en zuchten in onze stem hoorbaar is, zegt wat wij in dat vaderland waarnaar wij zo verlangen, zullen bezitten. Hij drukt dit uit met de woorden: ‘Gelukkig zij die wonen in uw huis.’ Laat hij nu ook zeggen wat wij er zullen doen: ‘In de eeuwen der eeuwen zullen zij u loven’ (Ps. 84 (83), 5). Hier zal heel onze bezigheid uit bestaan, het altijddurende ‘Alleluia’.

Broeders en zusters, ge moet niet denken dat het daar eentonig zal zijn, want als ge hier lang achter elkaar ‘Alleluia’ zegt, houdt ge het niet uit. De nood houdt u van die vreugde af. Wat men niet ziet, geeft niet zoveel vreugde. Als wij met zo’n grote overtuiging in de verdrukking hier en in de zwakheid van ons bestaan loven wat wij geloven, hoe zullen we dan loven wat we zien? Wanneer de dood overwonnen en weggenomen zal zijn, wanneer dit sterfelijk bestaan met onsterfelijkheid bekleed zal zijn, en dit vergankelijke met onvergankelijkheid (vgl. 1 Kor. 15, 54.53), zal niemand zeggen: ik heb te lang recht gestaan; niemand zal zeggen: ik heb te lang gevast of te lang gewaakt. Want daar zal een grote standvastigheid zijn, en de onsterfelijkheid van ons lichaam zal dan opgaan in de aanschouwing van God. En als nu al het woord dat ik tot u richt, de zwakheid van uw lichaam zolang staande houdt, wat zal die vreugde daar dan bij ons teweegbrengen? Hoe zal zij ons veranderen? Want wij zullen op Hem gelijken, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is (vgl. 1 Joh. 3, 2). Als wij dan op Hem gelijken, hoe kunnen we dan moe worden? Waardoor zullen we van Hem afgehouden worden?

Broeders en zusters, laten we dus gerust zijn; we zullen niet genoeg krijgen van de lof Gods en de liefde Gods. Als ge ophoudt te beminnen, dan houdt ge op te loven. De liefde echter zal eeuwig zijn, omdat die schoonheid onuitputtelijk is. Vreest niet dat ge niet eeuwig de lof kunt zingen van Hem die gij wel altijd kunt liefhebben.