Overweging ter voorbereiding van 28-07-2023, vrijdag in de 16e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 28-07-2023, vrijdag in de 16e week door het jaar

Uit een homilie van de heilige Gregorius, bisschop van Nyssa († 394)

Een vreedzaam koning regeert over zijn volk en is rechtvaardig

Koning Salomo wordt in vele opzichten beschouwd als voorafbeelding van de ware Koning. In vele opzichten, zeg ik, opzichten die door de heilige Schrift over hem worden aangehaald en die betrekking hebben op wat beter is. Er wordt van hem gezegd dat hij vreedzaam was en onmetelijke wijsheid bezat. Hij bouwde de tempel, regeerde over Israël en oordeelde zijn volk met rechtvaardigheid en hij was een zoon van David. De koningin van de Ethiopiërs reisde ook naar hem toe. Dit alles en nog meer van die aard wordt van hem gezegd als voorafbeelding; het is een beschrijving van de macht van het evangelie die toen nog toekomst was.

Wie is immers zo vreedzaam als Hij die de vijandschappen vernietigde? Hij heeft zijn eigen vijanden voor zijn kruis gewonnen. Zijn vijanden en ons, ja zelfs de hele wereld, heeft Hij verzoend. Hij heeft de scheidsmuur afgebroken om in zichzelf beide te verenigen tot één nieuwe mens. Hij sticht vrede en Hij predikt vrede voor hen die veraf zijn en voor hen die dichtbij zijn door middel van allen die de blijde boodschap verkondigen. Wie is nu zo’n tempelbouwer, iemand die de fundamenten legt op heilige bergen, dat wil zeggen: op de profeten en de apostelen? Hij die, zoals Paulus zegt, bouwt op het fundament van de apostelen en profeten (vgl. Ef. 2, 20), met levende en bezielde stenen die zich vanzelf voegen tot de hechte samenstelling van een muur. Dit volgens het woord van de profeet, opdat zij verbonden en aaneengesloten als muren door de kracht van het geloof en de band van de vrede, vanzelf groeien tot een heilige tempel, zodat zij een woonplaats worden van God en de Geest.

Dat de Heer koning is van Israël, werd ook door zijn vijanden betuigd. Zij erkenden zijn koningschap, door aan het kruis het opschrift te bevestigen: ‘Dit is Jezus, de koning der joden’ (Mt. 27, 37). Wij aanvaarden dit als een getuigenis, ook al meent men dat hierdoor aan zijn macht afbreuk werd gedaan, als zou het zijn heerschappij beperken tot het koningschap over Israël. Dat is immers niet zo. Want gedeeltelijk kent juist dit opschrift aan het kruis Hem de heerschappij over allen toe, omdat er niet toegevoegd is dat Hij alleen van de joden koning is. Uitdrukkelijk getuigen deze woorden van zijn heerschappij over de joden, terwijl zijn macht over alle anderen stilzwijgend verondersteld wordt. Immers, Hij die koning is over heel de aarde, is ook heerser over een deel ervan.

De ijver van Salomo om rechtvaardig recht te spreken duidt op de ware Rechter van heel de wereld. Deze zegt: ‘De Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel en al in handen van de Zoon gelegd’ (Joh. 5, 22). En: ‘Ik kan niets uit Mijzelf: Ik oordeel naar wat Ik hoor en mijn oordeel is rechtvaardig’ (Joh. 5, 30). Hierin bestaat de volmaaktste vorm van een juist oordeel: dat men niet uit eigen beweging noch beïnvloed door voorkeur of afkeur een vonnis velt, maar eerst een oordeel vraagt van hen die beschuldigd zijn en dan pas het vonnis velt. Daarom erkent Gods macht dat ze tot sommige dingen niet in staat is. De waarheid kan immers geen vonnis vellen buiten het recht. Wie weet niet dat de kerk, uit de afgoderij van het heidendom ontstaan, oorspronkelijk in duisternis was, voordat zij kerk werd en dat zij gedurende een lange periode van onwetendheid verwijderd was van de kennis van de ware God. Maar toen Gods genade verscheen, toen de wijsheid schitterde en het ware licht een straal uitzond naar allen die in duisternis en in de schaduw van de dood zaten, sloot Israël zijn ogen voor het licht en onttrok zich aan de deelname aan het goede. Dan komen de Ethiopiërs vanuit de heidenen toegelopen tot het geloof; zij die eens ver weg waren, komen dichterbij en wassen hun zwarte kleur af in het water van het doopsel. Zo stak Ethiopië zijn hand uit naar God en bood de Koning zijn geschenken aan: de reukwerken van het ontzag voor God, het goud van de kennis van God en de edelstenen van het onderhouden van de geboden en het beoefenen van de deugden.