Ter voorbereiding van de viering van dinsdag 06-07-2021

Ter voorbereiding van de viering van dinsdag 06-07-2021

Uit de verhandeling van de zalige Aelred, abt van Rievaulx († 1167), over de geestelijke vriendschap

De ware, volmaakte, eeuwige vriendschap

Jonatan, een jongeman van de hoogste adel, gaf niet om zijn koninklijke afkomst en zijn voorbestemming tot de troon, toen hij vriendschap sloot met David. Ter wille van die vriendschap maakte hij een schamele dienaar tot de gelijke van zijn meester, en stelde hij de man die door zijn eigen vader Saul was verbannen, ter dood veroordeeld en vogelvrij verklaard, en die zich schuilhield in de woestijn, boven zijn eigen persoon. Hij vernederde zichzelf om zijn vriend te verheffen. ‘Jij – zo sprak hij – zult koning worden en ik word de tweede man’ (1 Sam. 23, 17). Een heerlijk voorbeeld van vriendschap, een wonderbaarlijk iets!

Koning Saul was razend van woede op zijn dienaar David en zette heel het land op tegen de vermeende troonopvolger. Priesters beschuldigde hij van verraad en liet hij op pure verdenking vermoorden. Hij doorzocht de wouden, kamde de valleien uit en liet bergen en rotsen door gewapende troepen bezetten. Iedereen sloot zich aan bij de wraakactie van de verontwaardigde koning. Alleen Jonatan, de enige die misschien met recht afgunstig had kunnen zijn, was van oordeel dat hij zich tegen zijn vader moest verzetten. Hij koos partij voor zijn vriend, stond hem in die uiterste nood met zijn raad terzijde en stelde zijn vriendschap boven de koningstroon. ‘Jij – zo sprak hij – zult koning worden en ik word de tweede man.’

Stel nu daartegenover zijn vader Saul. Die trachtte de afgunst van de jongeman tegen zijn vriend op te wekken. Hij overlaadde hem met verwijten en wilde hem afschrikken met dreigementen. Hij hield hem voor dat hij van de troon onterfd en van zijn eer beroofd zou worden. Maar zelfs toen hij over David het doodvonnis uitsprak, liet Jonatan zijn vriend niet in de steek. ‘Waarom – zei hij – moet David sterven? Welke misdaad heeft hij begaan? Ja, wat heeft hij gedaan? Hij heeft zijn eigen leven op het spel gezet; hij heeft de Filistijnen verslagen, en u hebt u erover verheugd. Waarom moet hij dan sterven?’ Bij die woorden werd de koning waanzinnig van woede. Hij stootte krachtig zijn lans om David aan de wand te steken, en met gemene scheldwoorden wilde hij zijn dreigementen kracht bijzetten: ‘Jij hoerenkind! – riep hij – ik weet best dat jij het met de zoon van Isaï houdt, tot je eigen schande en tot schande van de schaamte van je moeder’ (1 Sam. 20, 30).

Daarna spuwde Saul al zijn venijn uit om het hart van de jongeman te vergiftigen. En om zijn naijver op te wekken, zijn afgunst te doen ontbranden, zijn jaloersheid en verbittering aan te hitsen, voegde hij er deze woorden aan toe: ‘Zolang de zoon van Isaï levend op de aarde rondloopt, ben jij niet veilig en je koningschap evenmin’ (1 Sam. 20, 31).

Wie zou bij zulke woorden onbewogen blijven? Wie zou niet afgunstig worden? Wiens liefde zou daardoor niet worden aangetast, wiens genegenheid niet ondermijnd, wiens vriendschap niet tenietgedaan? Maar in zijn grote liefde hield de jongeman de rechten van de vriendschap gaaf. Jonatan bleef sterk tegen alle dreigementen en verdroeg alle verwijten. Ter wille van zijn vriendschap gaf hij niet om de koningstroon. Hij dacht niet aan zijn koninklijke eer, wel aan zijn genegenheid. ‘Jij – zo sprak hij – zult koning worden en ik word de tweede man.’

Dit is de ware, volmaakte, standvastige, eeuwige vriendschap die door geen afgunst wordt aangetast, door geen verdenking ondermijnd, door geen naijver tenietgedaan. Geen enkele beproeving doet haar wijken, geen stormram van geweld haar ineenstorten. Door alle beschimpingen geplaagd, blijkt ze onwankelbaar; door alle beledigingen getart, blijft ze onwrikbaar trouw. ‘Ga dan en doet gij evenzo’ (Lc. 10, 37).