Overweging ter voorbereiding van 14-05-2023, zesde zondag van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 14-05-2023, zesde zondag van Pasen

Uit een preek van de heilige paus Leo de Grote († 461)

Christus leeft in zijn kerk

Het lijdt geen twijfel, veelgeliefden: toen de Zoon van God de menselijke natuur aannam, heeft Hij zich ten nauwste daarmee verbonden. Zodoende is er niet alleen in deze mens, die de Eerstgeborene van heel de schepping is, maar ook in al zijn heiligen een en dezelfde Christus. En zoals het hoofd niet kan gescheiden worden van de ledematen, zo kunnen ook de ledematen niet worden gescheiden van het hoofd.

Dat Hij als God alles in allen is, behoort weliswaar tot het eeuwige leven, niet tot dit tijdelijke. Maar toch is Hij ook thans niet te scheiden van de kerk, zijn tempel waarin Hij woont. Hij heeft immers zelf beloofd: ‘Zie, Ik ben met u, alle dagen tot aan de voleinding van de wereld’ (Mt. 28, 20).

Alles wat de Zoon van God voor de verzoening van de wereld gedaan en gezegd heeft, kennen wij dus niet slechts als gegevens uit het verleden, maar mogen wij zelf ook ervaren in de kracht van zijn werken in het heden.

Hij die eens door de heilige Geest geboren is uit een maagdelijke moeder, schenkt zelf door de werking van deze Geest vruchtbaarheid aan de kerk die maagd is. Door het doopsel brengt zij een ontelbare menigte kinderen van God ter wereld. Van hen wordt gezegd: ‘Zij zijn niet uit bloed, noch uit begeerte van het vlees of de wil van een man, maar uit God geboren’ (Joh. 1, 13).

In Hem ook wordt de hele wereld als nakomelingschap van Abraham gezegend, omdat alle mensen als kinderen worden aangenomen. Zo wordt de aartsvader de vader van de volkeren; door het geloof, niet door lichamelijke afstamming worden immers de kinderen van de belofte geboren.

Geen enkel volk wordt uitgesloten; uit alle naties van de aarde wordt één kudde gevormd van schapen die toebehoren aan de Heer. Hij vervult van dag tot dag wat Hij eens heeft beloofd toen Hij zei: ‘Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder’ (Joh. 10, 16).

Hoewel zijn woord ‘Weid mijn schapen’ (Joh. 21, 17) in de eerste plaats is gericht tot de heilige Petrus, staat de herderlijke zorg van alle andere herders toch onder leiding van de ene Heer: zelf voedt Hij hen die tot de steenrots komen, op vruchtbare weidegronden, rijk aan water. Zo worden door de kracht van zijn liefde ontelbare schapen gesterkt om zonder aarzelen te sterven voor de naam van de Herder, zoals eens de goede Herder zelf zijn leven heeft willen geven voor zijn schapen.

In zijn lijden en sterven delen niet alleen de roemvolle, heldhaftige martelaars, maar ook alle gelovigen op het ogenblik dat zij door het doopsel worden herboren.

Zo wordt het pasen van de Heer op de juiste wijze gevierd met het zuivere brood van reinheid en waarheid: wanneer het oude zuurdeeg vol bederf en slechtheid is verwijderd en de nieuwe mens zich mag voeden met de Heer zelf als spijs en drank.

Ons deelhebben aan het lichaam en bloed van Christus heeft immers tot gevolg dat wij veranderen in wat wij tot ons nemen. Dan dragen wij ook altijd in onze geest en in ons lichaam de Heer zelf met wie wij gestorven, begraven en ten leven zijn opgewekt.