Overweging ter voorbereiding van 07-05-2023, vijfde zondag van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 07-05-2023, vijfde zondag van Pasen

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 148

Alleluia: looft de Heer!

Waar wij ons in moeten oefenen hier op aarde, dat is de lofprijzing van God, want ons geluk in de eeuwigheid zal zijn: lofprijzing van God. Voor die toekomst kan niemand geschikt worden die zich niet van nu af aan erop toelegt. Daarom beginnen wij nu al God te prijzen. Maar wij smeken Hem ook. Onze lofprijzing is uiting van vreugde, ons smeken is een klacht. Ons is iets beloofd dat wij nog niet bezitten. Hij die belooft, is waarachtig. Wij zijn gelukkig in de hoop. Maar omdat wij het beloofde nog niet bezitten, verlangen en verzuchten wij. Wij moeten volharden in dat verlangen totdat het beloofde komt, het smeken verdwijnt en alleen nog maar de lofprijzing overblijft.

Er bestaan dus twee tijden: de tegenwoordige tijd, met de bekoringen en de wederwaardigheden van dit leven; de toekomstige tijd, met zijn onverbreekbare zekerheid, zijn oneindige verblijding. Aan deze tweeheid beantwoorden in de liturgie de twee perioden rond Pasen. De tijd vóór Pasen beeldt de droefenis uit van ons hedendaags leven. De tijd na Pasen waarin we ons nu bevinden, stelt iets voor van de gelukzaligheid die wij eenmaal zullen genieten. Wat wij vóór Pasen vieren, beleven wij ook; maar wat wij na Pasen vieren, beeldt een geluk uit dat wij nog niet bezitten. Een van die tijden brengen wij door in vasten en gebed; in de tweede laten wij het vasten varen om alles te geven aan de lofprijzing. Dit is de zin van ons alleluia.

In Hem die ons hoofd is, zijn ons beide tijden voorgesteld en geopenbaard. Christus’ lijden is een beeld van ons huidig leven waarin de nood ons drukt, waarin wij moeten zwoegen, het leed dragen en tenslotte sterven. De verrijzenis en de verheerlijking van de Heer tonen ons het leven dat wij eens zullen krijgen.

Broeders en zusters, nu sporen wij u aan God te loven. ‘Looft de Heer’, dit is het wat wij allen tot elkaar zeggen, wanneer wij zeggen: alleluia.

Dit zeg je tegen iemand anders, en dit antwoordt hij ook. Wanneer allen elkaar daartoe aansporen, dan doen allen het ook. Maar wij moeten Hem loven met heel ons hart, niet met de lippen en de stem alleen, maar met heel ons geweten, met heel ons leven, met al onze daden.

Natuurlijk prijzen wij Hem, als wij in de kerk bij elkaar komen; maar wanneer iedereen terug naar zijn zaken gaat, lijkt het erop dat het met de lof van God gedaan is. Laat iedereen goed blijven leven, en hij zal God blijven loven. Ja, het prijzen van God houdt pas op, wanneer je je afwendt van de rechtvaardigheid en van de werken die God behagen. Want als je het nooit opgeeft goed te leven, dan mag je tong zwijgen, maar je leven zal luid de lof van God verkondigen, en de oren van God zullen luisteren naar jouw hart. Want zoals onze oren onze stemmen horen, zo horen Gods oren onze gedachten.