Overweging ter voorbereiding van 07-03-2023, dinsdag in de tweede week van de veertigdagentijd

Overweging ter voorbereiding van 07-03-2023, dinsdag in de tweede week van de veertigdagentijd

Uit de Grote Regel van de heilige Basilius de Grote, bisschop van Caesarea († 379)

Hoe kunnen wij de Heer alles vergelden wat Hij ons geschonken heeft?

Hoe kan men een passende uiteenzetting geven over de gaven van God? Die zijn zo talrijk dat daarvoor geen getal bestaat. Zij zijn ook zo groot dat één daarvan al voldoende zou zijn om al onze dank op te eisen voor Hem die deze gave geschonken heeft.

Maar er is een weldaad waaraan wij onmogelijk stilzwijgend voorbij kunnen gaan, ook al zouden wij dat willen. In feite kan iemand met een gezond verstand dat niet doen, al is het nog moeilijker daarover iets naar behoren te zeggen. God heeft naar zijn beeld en gelijkenis de mens geschapen, hem zelfbewustzijn geschonken en toegerust met verstand boven alle andere levende wezens. Hij liet hem genieten van de onvergelijkbare schoonheden van het paradijs en gaf hem de leiding over alles op aarde. Daarna liet de mens zich verleiden door de slang, viel in de zonde en door de zonde in de dood en het lijden dat daarbij behoort. Maar God liet hem niet in de steek. Hij gaf hem eerst een wet als hulp, engelen wees Hij aan ter bescherming en verzorging. Hij zond de profeten om hem op het kwaad te wijzen en het goede te leren, de neiging tot het kwaad bestreed Hij met zijn waarschuwingen en de bereidheid tot het goede wekte Hij op met zijn beloften. Hoe dit afloopt, heeft Hij herhaaldelijk in verschillende personen getoond tot waarschuwing van anderen. En toen wij bij dat alles hardnekkig bleven in onze ongehoorzaamheid, heeft Hij zich niet van ons afgekeerd.

De goedheid van de Heer heeft ons niet in de steek gelaten. Wij hebben zijn liefde voor ons niet gedoofd, ook al heeft ons onbegrip voor zijn eerbewijzen Hem gekrenkt. Zelfs werden wij teruggeroepen uit de dood en weer levend gemaakt door onze Heer Jezus Christus. Daarbij wekt de manier waarop Hij zijn weldaden schenkt, nog grotere bewondering, want ‘Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan zijn gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf aangenomen’ (Fil. 2, 6-7).

En ook: ‘Het waren onze ziekten die Hij op zich nam, en onze smarten heeft Hij gedragen, voor ons werd Hij gewond, opdat wij door zijn striemen zouden worden genezen’ (vgl. Jes. 53, 4.5) en ‘Hij heeft ons bevrijd van de vloek door zelf voor ons een vloek te worden’ (Gal. 3, 13); de meest schandelijke dood heeft Hij ondergaan, om ons naar het glorievolle leven terug te brengen. Hij vond het niet voldoende ons, toen wij dood waren, weer ten leven te wekken, maar Hij schonk ons ook de waardigheid van zijn godheid. Hij bereidde ons een eeuwige rust, die door de omvang van de vreugde elke menselijke voorstelling te boven gaat.

Hoe kunnen wij dan de Heer alles vergelden wat Hij ons geschonken heeft? (vgl. Ps. 116B (115), 3). Hij is zó goed dat Hij niets terugverlangt. Het is Hem voldoende, als Hij in ruil voor zijn gaven wordt bemind.

Als ik dit alles overdenk en moet zeggen wat ik voel, huiver ik en een vreselijke ontzetting overvalt mij dat ik ooit, door gebrek aan aandacht of door mijn belangstelling voor onbelangrijke zaken, Gods liefde verlies en een schande word voor Christus.