Ter voorbereiding van de viering van de woensdag

Ter voorbereiding van de viering van de woensdag

Uit de geschriften van de zalige Edith Stein († 1942)

Eén met God

Hoe wonderlijk is deze ruil! Door een lichaam aan te nemen schenkt de Schepper van het mensdom ons zijn godheid. Om dit wonder tot stand te brengen is de Verlosser immers in de wereld gekomen. God werd een mensenkind, opdat de mensen kinderen van God konden worden. Een van ons had de band van het goddelijk kindschap verbroken, een van ons moest deze band weer herstellen en de boete betalen. Niemand van de oude, zieke en verwilderde stam kon dit doen. Een nieuwe, gezonde en edele twijg moest erop geënt worden. Jezus is een van ons geworden, maar tegelijk ook meer: één met ons. Het is immers het wonderlijke van het mensdom dat wij allen één zijn. Als dat niet zo was, als wij als zelfstandige en gescheiden eenlingen los en onafhankelijk naast elkaar stonden, had de val van één onmogelijk de val van allen tot gevolg gehad. Van de andere kant zou dan het boetegeld betaald en aan ons toegeschreven kunnen worden, maar zijn gerechtigheid zou niet op de zondaars zijn overgegaan. Er zou geen rechtvaardiging mogelijk zijn geweest. Maar Hij kwam om met ons één mystiek lichaam te zijn: Hij ons hoofd, wij zijn ledematen. Als wij onze handen in de handen van het goddelijk Kind leggen, als wij ons ‘Ja’ uitspreken op zijn ‘Volg Mij’, dan zijn wij van Hem en is de weg vrij, zodat zijn goddelijk leven op ons kan overgaan.

Edith Stein

Dat is het begin van het eeuwig leven in ons. Het is nog geen zalig aanschouwen van God in het licht van de heerlijkheid; het is nog het duister van het geloof, maar het is niet meer van deze wereld: het behoort al tot het Godsrijk. Toen de heilige Maagd haar jawoord sprak, begon dit rijk op aarde en zij was zijn eerste dienstmaagd. En allen die voor en na de geboorte van het Kind in woorden en daden zijn zijde kozen – de heilige Jozef, de heilige Elisabet met haar kind en allen die om de kribbe stonden – traden binnen in het rijk van God. Het is anders uitgekomen dan men zich volgens de psalmen en profeten de heerschappij van de goddelijke Koning gedacht had. De Romeinen bleven heer en meester in het land, en hogepriesters en schriftgeleerden hielden het arme volk nog steeds onder hun juk. Onzichtbaar droeg ieder die de Heer toebehoorde, het rijk der hemelen in zich. De aardse last werd niet van de Heer weggenomen; integendeel, er werden zelfs nog veel andere lasten aan toegevoegd. Maar wat Hij in zich droeg, was een bezielde kracht die het juk zacht en de last licht maakte.

Zo is het ook nu nog met ieder kind van God. Het goddelijk leven dat in de ziel ontstoken wordt, is het Licht dat in de duisternis is gekomen, het wonder van de heilige nacht. Wie dit licht in zich draagt, begrijpt het als erover gesproken wordt. Voor de anderen is echter alles wat men erover kan zeggen, een onbegrijpelijk gestamel. Het hele evangelie van Johannes is zo’n stamelen over het eeuwige Licht dat liefde en leven is. God in ons en wij in God, dat is ons aandeel aan het koninkrijk van God waarvoor de menswording de grondslag heeft gelegd.