Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Uit de verhandeling van de heilige priester Hiëronymus († 420) over psalm 67 (66)

Overal is God met zijn genade en heil aanwezig door Christus

H. Hiëronymus

‘God zij ons genadig en zegene ons’ (Ps. 67 (66), 2). God zij niet onze rechter; Hij zij ons genadig. ‘God zij ons genadig.’ Dit is de stem van de apostelen die spreken tot het volk dat uit alle landen is samengebracht. Gij hebt ons immers op ons woord geloofd, en zie: hier is de kerk samengebracht in de naam van de Heer. Daarom zeggen wij: God zij ons genadig en zegene ons; moge Hij de vloek die aanvankelijk op de mens lag, door zijn zegen tenietdoen. ‘Hij late zijn aanschijn over ons lichten’ (Ps. 67 (66), 2). Mogen wij zijn aanschijn niet bedroefd zien om onze zonden, maar verheugd om onze deugden, zodat wij Hem niet als rechter ervaren, maar als een vader. Hij late zijn aanschijn over ons lichten. Wat is Gods aanschijn? Zijn beeld. De Apostel zegt immers dat de Zoon het beeld is van de Vader. Moge Hij ons dus verlichten door zijn beeld, dat wil zeggen: Hij late zijn beeld, zijn Zoon, over ons lichten, opdat Hijzelf over ons mag lichten. Want het licht van de Vader is ook het licht van de Zoon. Wie de Vader ziet, ziet ook de Zoon (vgl. Joh. 14, 9). Er is tussen Hen geen enkel onderscheid in heerlijkheid. Beiden zijn een en al heerlijkheid.

‘Opdat men op aarde uw weg mag kennen’ (Ps. 67 (66), 3). Dit vragen wij: laat uw aanschijn over ons lichten, uw beeld dat altijd bij U verborgen is geweest in de geheime duisternis van uw mysterie; zoals er geschreven staat: ‘Als mantel droeg Hij de duisternis’ (Ps. 18 (17), 12). Dit vragen wij: laat uw licht over ons opgaan, opdat het geheim, dat volgens de Apostel voor alle geslachten verborgen was, in ons geopenbaard mag worden (vgl. 1 Kor. 2, 10; Kol. 1, 26). Waarom we dit alles vragen, waarom we hiernaar verlangen? Als Gij uw beeld niet over ons laat lichten, kunnen wij uw weg en uw wijsheid niet kennen; mogen ook wij op aarde uw majesteit kennen die in de hemel vermaard is, opdat men op aarde uw weg mag kennen. ‘Ik ben de weg – zegt de Heer – de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6), opdat men op aarde uw weg mag kennen. Opdat men op aarde mag kennen, dit houdt in: ‘Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel’ (Mt. 6, 10), opdat de mensen U op aarde aanbidden, zoals de engelen U aanbidden in de hemel. Maar misschien zal iemand zeggen dat Gods weg reeds bekend was; er staat immers: ‘Vermaard is God in Juda, in Israël eert men zijn Naam’ (Ps. 76 (75), 2). Ja, God was welbekend, maar zijn weg kende men in Juda nog niet. Omdat dus de weg van God de Vader nog niet bekend was onder de joden, daarom zegt de psalmist nu: ‘Opdat men in alle landen uw heil mag kennen’ (Ps. 67 (66), 2), dat wil zeggen: niet in één volk, maar in alle landen uw heil.