Ter voorbereiding van de viering van de maandag

Ter voorbereiding van de viering van de maandag

Uit de geschriften van de priester Romano Guardini († 1968)

Het moeilijke van het bidden

Het gebed kan werkelijk moeilijk en bezwarend zijn. Vaak gaat het zonder moeite en van harte, als een echt gesprek; over het algemeen genomen blijft dit echter bij de meeste mensen een uitzondering. Meestal moet het opzettelijk gewild en beoefend worden, en de moeizaamheid van die oefening komt voor een deel daar vandaan, dat de werkelijkheid van God niet gevoeld wordt. Het is de biddende mens dan te moede, als bevond hij zich in een leegte en als was al het andere dringender, noodzakelijker, omdat het tastbaar is. Het komt er dus op aan vol te houden.

Wie zegt dat het gebed hem niets geeft, of dat zijn innerlijk er niet toe dringt, of dat het niet echt bidden wordt en hij het daarom nalaat, is als iemand die wegloopt uit zijn dienst en zijn loon verliest. Het is immers van bijzondere betekenis, het uit te houden in de leegte van de tijd voor het gebed, te volharden ondanks die innerlijke leegte, en dit kan door geen gebed op een andere tijd – hoe spontaan ook – vervangen worden. Het betekent namelijk dat men het in de meest strikte zin van het woord ernstig meent met zijn geloof; het betekent dat men het gebed geheel en al in volledig vertrouwen op Gods woord volbrengt; dat men in het diepste duister spreekt tot Hem die luistert, ook wanneer men niets van Hem merkt of gewaarwordt.

Er zijn verschillende vormen van leegte. Enerzijds de leegte die eenvoudig een ontbreken betekent, het feit dat er niets is; anderzijds echter ook de leegte die een bijzondere vorm van aanwezig-zijn uitdrukt. Die beide vormen zijn niet gemakkelijk te onderscheiden. Soms is het, alsof God er werkelijk niet zou zijn en men eigenlijk maar beter deed om niet alleen met bidden, maar ook met geloven op te houden; inderdaad, het gaat om een op de proef stellen van het geloof, want ‘hemel en aarde zijn vol van zijn heerlijkheid’, zoals de lofzang ‘Heilig’ het zegt. Ja, aan de gelovige is beloofd dat God niet enkel zo aanwezig is als voor een steen of een boom, maar op een bijzondere wijze, namelijk ‘bij hem’, omdat Hij hem liefheeft. De aarde is echter de plaats van de verborgenheid, want een van de dichtste sluiers waarachter God schuil kan gaan, is dat men niets van zijn nabijheid voelt.

In die leegte kan zich echter nog iets eigenaardigs voordoen, iets dat vol diepe zin is, een betekenis, verborgen in het schijnbare niets, die zich tegen alle onmogelijkheid in handhaaft. Vaker dan men denkt is dit zo, en men zou daar beter acht op moeten slaan. Dat vleugje, die ademtocht, die onvatbare fijne zin, vormt de verst verwijderde zelfopenbaring van God. Schijnbaar een niets, en toch in staat om het geloof te schragen, zodat het volhouden en volharden kan.

Volhardt de mens in het geloof, dan zal de leegte eens gevuld worden. God is immers niet enkel gedachte of verbeelding of gevoel, maar werkelijkheid. En Hij leeft niet boven ons, in een zalig onbekommerd bestaan, maar Hij heeft ons lief. En Hij is de Heer, de vrije en machtige. Dus bestaan er voor Hem geen grenzen en belemmeringen, zelfs niet die van de koelheid van ons hart. Zou God slechts een gedachte zijn of een gevoel, dan heb ik liever de dingen in hun kleurigheid, de mensen in hun levendigheid, de aarde in haar zoetheid en zwaarte! Hij is echter de levende God die gezegd heeft: ‘Zie, Ik sta aan de deur en klop: wanneer iemand luistert naar mijn stem en de deur opent, dan zal Ik bij hem binnentreden’ (Apok. 3, 20).