Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Uit een homilie van de heilige paus Gregorius de Grote († 604) over het boek Ezechiël

Uit liefde voor Christus spaar ik me niet, wanneer ik Hem verkondig

‘Mensenkind, ik stel u aan als wachter voor het volk Israël’ (Ez. 3, 17). Merk op hoe de Heer de mens die Hij zendt om te prediken, een ‘wachter’ noemt. Een wachter staat immers altijd op een hoogte om van verre te kunnen zien wat er aankomt. En al wie voor zijn volk tot wachter wordt aangesteld, moet een hoogstaand leven leiden om met vooruitziende blik anderen van dienst te kunnen zijn.

Wat zijn deze opmerkingen pijnlijk voor mijzelf! Want door zo te spreken tref ik mijzelf: mijn spreken is geen prediking zoals het zou moeten, en ook al mag dit nog prediking worden genoemd, mijn leven is niet in overeenstemming met mijn woorden.

Ik ontken mijn schuld niet. Ik ben mij bewust van mijn traagheid en nalatigheid. Nu ik mijn fout beken, zal de barmhartige Rechter mij misschien vergiffenis schenken. Toen ik nog als monnik in het klooster leefde, was ik in staat mijn tong te beteugelen en mijn geest bijna voortdurend bij het gebed te houden. Maar sinds ik de last van mijn pastorale taak op de schouders heb genomen, kan mijn geest zich niet meer aanhoudend in zichzelf terugtrekken, omdat mijn aandacht verdeeld is vanwege velerlei zaken.

Ik ben namelijk verplicht mij nu eens bezig te houden met aangelegenheden van kerken, dan weer met die van kloosters. Vaak moet ik oordelen over de handel en wandel van afzonderlijke personen. Ik moet me soms inlaten met burgerlijke kwesties; soms vervult de dreiging van een inval van barbaren me met zorg en ben ik bang voor de wolven die mijn kudde belagen. Nu eens moet ik maatregelen nemen om ondersteuning te bieden aan hen die hierop krachtens de kloosterregel recht hebben. Dan weer moet ik bepaalde uitbuiters geduldig verdragen of me tegen hen verzetten zonder de naastenliefde te kort te doen.

Als de geest verdeeld is en verscheurd door de zorg voor zovele en zo belangrijke zaken, wanneer kan hij zich dan nog terugtrekken in zichzelf om zich geheel te concentreren op de prediking en niet te verzaken aan de dienst van de verkondiging? Omdat ik vanwege de verplichtingen van mijn ambt vaak met mensen van de wereld in aanraking kom, weet ik soms mijn tong niet te beteugelen. Want als ik blijf volharden in mijn strengheid, weet ik dat de zwaksten onder hen mij zullen ontvluchten en dat ik hen nooit zal brengen tot het beoogde doel. Zo komt het dat ik dikwijls naar hun nutteloos gepraat blijf luisteren. Omdat ikzelf ook zwak ben, laat ik me weleens verleiden door loze woorden en ga dan graag praten over zaken waarnaar ik aanvankelijk met tegenzin luisterde. En ik die niet graag wilde vallen, vind er nu genoegen in als een gevallene neer te liggen.

Wie ben ik dan eigenlijk of wat voor een wachter ben ik dat ik niet op de berg sta om mijn werk te doen, maar nog altijd neerlig in het dal van de zwakheid? Maar de Schepper en Verlosser van de mensen is machtig. Ondanks mijn onwaardigheid kan Hij me een hoogstaand leven schenken en een werkdadig woord. Uit liefde voor Christus spaar ik me immers niet, als het erom gaat Hem te verkondigen.

Uit de bron van de Schriften putte hij zijn mystieke leer en zijn levenswijsheid; de stromen van het evangelie leidde hij naar de volken, en nog na zijn dood laat hij zijn stem vaak horen.

Met adelaarsblik heeft hij de wereld verkend en in zijn overgrote liefde heeft hij in de noden van kleinen en groten voorzien.

En nog na zijn dood laat hij zijn stem vaak horen.