Ter voorbereiding van de viering van de vrijdag

Ter voorbereiding van de viering van de vrijdag

Uit de Belijdenissen van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)

O eeuwige waarheid, ware liefde en geliefde eeuwigheid

H. Augustinus

Aangespoord om tot mij zelf terug te keren, ben ik onder uw leiding in mijn binnenste getreden. Ik was daartoe in staat, want Gij zijt mijn helper geworden (vgl. Ps. 30 (29), 11). Ik ben er binnengetreden en met de ogen van mijn ziel, hoe zwak die ook waren, zag ik verder dan mijn blik reikte, zag ik hoog boven mijn geest een onveranderlijk licht. Het was niet dat gewone, voor allen zichtbare licht; het was ook niet hetzelfde licht, maar dan groter en vele malen sterker en alles met zijn glans vervullend.

Dat was het niet, maar iets anders, geheel verschillend van dit alles. Ook was het niet zo boven mijn geest als olie op het water of als de hemel boven de aarde. Maar het was hoger en verhevener, want het heeft mij geschapen. En ik was lager, want ik ben hierdoor gemaakt. Wie de waarheid kent, kent dit licht. En wie het licht kent, kent de eeuwigheid. De liefde kent het.

O eeuwige waarheid en ware liefde en geliefde eeuwigheid! Gij zijt dat, mijn God, naar U verzucht ik, dag en nacht. Zodra ik U leerde kennen, hebt Gij mij tot U genomen om mij te laten zien dat er iets was om te zien, maar dat ik nog niet in staat was om te zien. Gij hebt mijn zwakke ogen verblind door de felheid van uw stralen op mij neer te laten komen. Ik ben gaan sidderen van liefde en van ontzetting. Ik ontdekte namelijk dat ik ver van U verwijderd was in een geheel ander gebied, en het was alsof ik uw stem hoorde uit den hoge: ‘Ik ben de spijs van de volwassenen, groei en gij zult Mij eten. Gij zult Mij niet veranderen in u, zoals lichamelijk voedsel, maar gij zult in Mij veranderen.’

Ik zocht de weg om kracht te krijgen, die mij in staat zou stellen U te genieten; en die weg kon ik niet vinden, totdat ik Hem zou omhelzen, die ‘de Middelaar is tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus’ (1 Tim. 2, 5), die God is, boven alles verheven, de gezegende tot in eeuwigheid. Hij roept ons toe en zegt: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6). Hij is het die het voedsel dat ik niet tot mij kon nemen, verenigde met het vlees, want het Woord is vlees geworden, ten einde uw wijsheid waardoor Gij alles geschapen hebt, melk te laten worden omdat wij nog als kinderen zijn.

Te laat heb ik U liefgekregen, schoonheid, zo oud en toch zo nieuw; te laat heb ik U liefgekregen! Gij waart in mijn binnenste en ik was buiten en daar zocht ik U en ik, wanstaltig als ik was, stortte mij op de schone dingen die Gij hebt gemaakt. Gij waart bij mij en ik was niet bij U. Die dingen hielden mij ver van U, die niet zouden bestaan, als zij niet in U bestonden. Gij hebt geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; Gij hebt gefonkeld en geschitterd en mijn blindheid verdreven; Gij hebt een aangename geur verspreid, ik heb die ingeademd en nu snak ik naar U; ik heb geproefd en nu honger en dorst ik; Gij hebt mij aangeraakt en ik ben ontvlamd in verlangen naar uw vrede.

O waarheid, licht van mijn hart, laat niet mijn eigen duisternis tot mij spreken. Ik ben verdwaald en ik heb mij U weer herinnerd. En zie, nu keer ik, verhit en hijgend, terug naar uw bron.

Zelf wil ik mijn leven niet zijn: uit mijzelf heb ik slecht geleefd, in U kom ik weer tot leven.

En zie, nu keer ik, verhit en hijgend, terug naar uw bron.