Ter voorbereiding van de viering van de woensdag

Ter voorbereiding van de viering van de woensdag

Uit de Pastorale Regel van de heilige paus Gregorius de Grote († 604)

Een herder dient bezonnen te zijn wanneer hij zwijgt, maar op het nut bedacht wanneer hij spreekt

Een herder dient bezonnen te zijn wanneer hij zwijgt, maar op het nut bedacht wanneer hij spreekt, opdat hij niet wat verzwegen dient te worden, zegt en niet verzwijgt wat gezegd moet worden. Immers, zoals een onbezonnen woord tot dwaling brengt, zo laat een onbezonnen stilzwijgen hen die onderricht hadden kunnen worden, in dwaling achter. Dikwijls vrezen immers herders die niet vooruit zien, vrijuit te zeggen wat juist is, omdat zij angst hebben bij de mensen uit de gunst te raken. Volgens Hem die de stem der waarheid is, zorgen zij dan niet meer voor hun kudde met de ijver die aan herders eigen is. Immers, wanneer zij zich in stilzwijgen hullen, handelen zij als huurlingen, omdat zij bij de komst van de wolf vluchten (vgl. Joh. 10, 13).

Vandaar dat de Heer bij monde van de profeet Jesaja tegen hen uitvaart, wanneer deze zegt: ‘Allen zijn zij honden, met stomheid geslagen, tot blaffen niet in staat’ (Jes. 56, 10). Vandaar ook dat Hij elders klaagt: ‘Gij zijt niet op de bres gaan staan en hebt geen muur opgetrokken rond het volk van Israël, opdat het stand zou kunnen houden in de strijd op de dag van de Heer’ (Ez. 13, 5). Immers, ‘op de bres gaan staan’ wil zeggen: ter verdediging van de kudde vrijmoedig tegen de machten van de wereld ingaan. En ‘stand houden in de strijd op de dag van de Heer’ wil zeggen: uit liefde voor de gerechtigheid weerstand bieden aan de boosaardigen die tegen u strijden.

Wat is voor een herder de vrees om de waarheid te zeggen anders dan door te zwijgen op de vlucht gaan? Als hij zich voor zijn kudde in de strijd werpt, trekt hij ongetwijfeld een muur op rond het volk van Israël. Vandaar dat er dan ook tot het volk dat zondigt, gezegd wordt: ‘De visioenen van uw profeten zijn leugen en bedrog; ze wekken geen schuldbesef’ (Klaagl. 2, 14). De profeten nu worden in de heilige Schrift soms leraars genoemd: zij openbaren de toekomst door aan te geven dat het heden voorbijgaat. De hierboven aangehaalde uitspraak van Godswege beschuldigt hen ervan leugen en bedrog te zien, omdat zij – door ervoor terug te deinzen fouten te berispen – tevergeefs de zondaars met de belofte van veiligheid vleien. Zij wekken bij de zondaars geen schuldbesef, omdat zij, in plaats van hen te berispen, zich hullen in stilzwijgen.

Om schuldbesef op te wekken is er immers de taal van de berisping, omdat zij de zonde blootlegt waarvan de schuldige zich vaak niet bewust is. Paulus zegt dan ook: ‘De leider van de gemeente moet zorg hebben voor de overgeleverde, rechtzinnige leer en in staat zijn om volgens de gezonde beginselen te vermanen en tegensprekers te weerleggen’ (Tit. 1, 9). Daarom ook dat door de profeet Maleachi wordt gezegd: ‘De lippen van de priester moeten de kennis bewaren en uit zijn mond verwacht men de leer, omdat hij een bode is van de Heer van de legerscharen’ (Mal. 2, 7). Vandaar dat de Heer ons bij monde van Jesaja vermaant, wanneer hij zegt: ‘Roep uit volle borst, houd u niet in, verhef uw stem als een ramshoorn’ (Jes. 58, 1). Wie priester wordt, neemt immers de taak van heraut op zich, om zelf namelijk al roepend vooraf te gaan aan de komst van de rechter die met verschrikking volgt. Als een priester dus niet weet wat prediking is, hoe zal hij dan als een stomme heraut stemgeluid kunnen voortbrengen? Vandaar dat de heilige Geest voor het eerst is neergedaald op de herders van de kerk in de gedaante van tongen. Immers, hen die God vervuld heeft, laat Hij alleen nog maar van God spreken.