Ter voorbereiding van de viering van de dinsdag

Ter voorbereiding van de viering van de dinsdag

Uit de onderrichtingen van de heilige Dorotheos, abt van Gaza († ca. 560/580)

De valse geestelijke vrede

Welk verlies, welke smaad of kwelling iemand ook treft die zich aan zelfkritiek onderwerpt, hij beschouwt het bij voorbaat al als verdiend. Hij raakt er geestelijk niet door in verwarring. Bestaat er iemand die zo onbekommerd is als hij?

Iemand kan nu echter zeggen: ‘Als mijn broeder of zuster mij verdriet doet en ik mijzelf onderzoek en tot de bevinding kom dat ik hem geen enkele aanleiding, welke dan ook, gegeven heb, hoe kan ik mij dan aan zelfkritiek onderwerpen?’ Werkelijk, als iemand zich met vrees voor God onderzoekt, dan komt hij tot de bevinding dat hij wel degelijk aanleiding heeft gegeven, hetzij door een daad, hetzij door een woord, hetzij door een bepaalde houding. En als zo iemand ziet dat hij, naar hij zegt, voor het ogenblik in geen van deze gevallen aanleiding gegeven heeft, dan heeft hij waarschijnlijk bij een andere gelegenheid hem of een andere broeder of zuster op een of andere manier verdriet gedaan. Daarom moest hij lijden, maar ook dikwijls ten gevolge van een andere zonde. Bijgevolg, als hij, zoals ik gezegd heb, met vrees voor God bij zichzelf te rade gaat en zijn geweten nauwkeurig onderzoekt, dan komt hij tot de bevinding dat hij het wel degelijk verdient.

Iemand kan ook in alle rust en vrede ergens zitten en verstoord raken, wanneer men hem een woord toevoegt dat hem verdriet doet. Hij meent dan dat hij zich terecht kwaad maakt en zegt tot zichzelf: ‘Als die ander niet gekomen was, niet tot mij gesproken had en mij geen verdriet gedaan had, zou ik niet hebben kunnen zondigen.’

Dat is een illusie, het is een drogreden. De ander die tegen hem dat woord gezegd heeft, wekte die hartstocht toch niet bij hem op? Die ander heeft hem juist getoond dat die hartstocht in hem was, opdat hij, als hij wil, daarover berouw krijgt. Hij lijkt immers op zuiver tarwebrood, van buiten schitterend, maar van binnen toch enigszins beschimmeld: wanneer iemand het breekt, komt het bederf ervan aan het licht.

Zo zat hij daar, naar hij meende, ook in alle vrede, maar hij had in zijn hart de hartstocht en wist het niet. Zijn broeder of zuster zei één woord tegen hem en dat deed de in zijn binnenste verborgen bitterheid naar buiten komen. Daarom, als hij barmhartigheid wil ondervinden, laat hij berouw hebben, laat hij zich reinigen, laat hij vorderingen maken. Dan ziet hij dat hij veeleer zijn broeder of zuster moet danken, omdat deze voor hem van zo groot nut gebleken is. Immers, de beproevingen drukken niet meer zo zwaar op hem. En hoe meer vorderingen hij maakt, des te lichter zullen hem die beproevingen toeschijnen.