Ter voorbereiding van de viering van de maandag

Ter voorbereiding van de viering van de maandag

Uit de preken van de heilige bisschop Petrus Chrysologus (Sermo 128, 1-3: CCL 24A, 789-791)

Zie, de martelaar heerst en leeft

De heilige Apollinaris heeft de Kerk getooid door de ware en roemvolle eer van zijn martelaarschap. Apollinaris heeft terecht gehandeld, omdat hij, naar het gebod van zijn God, hier op aarde zijn leven heeft verloren, om het voor eeuwig te verwerven. De zalige die zo zijn levensloop volbracht heeft, heeft het geloof bewaard, zodat hij waarlijk op zijn plaats als leider werd aangetroffen door hen die op hem vertrouwden. En laat niemand menen dat hij die door Gods gunst de dagelijkse, veelvuldig terugkerende strijd onder ogen ziet, door de titel ‘belijder’ te dragen minder is dan een martelaar. Luister naar Paulus, wanneer hij zegt: ‘Dagelijks sterf ik’. Eenmaal te sterven betekent weinig voor hem die in staat is om voor zijn koning met regelmaat een glorierijke overwinning te behalen op zijn vijanden. Niet zozeer de dood als wel de trouw en de toewijding maken de martelaar; en zoals het een teken van moed is om bij de strijd in de slaglinie te sneuvelen uit liefde voor de koning, zo is het een teken van volmaakte moed langdurig te strijden en veldslagen tot het einde toe uit te vechten. De vijand heeft hem dan ook niet tot martelaar gemaakt door hem te laten sterven, – daar hij hem niet terstond ter dood bracht-, maar heeft laten zien dat hij een martelaar is, daar hij hem zijn geloof niet heeft kunnen ontnemen; hij wierp de speren die hij kon, en beproefde sluw zijn wapens in al hun soorten, maar was toch niet in staat de dappere aanvoerder te doen wijken of zijn standvastigheid te breken. Broeders, het is zeer verheven omwille van de Heer het huidige leven, indien nodig, te verachten, maar het is ook glorievol om mét je leven de wereld met haar vorst te geringschatten en te minachten.

Christus snelde zijn martelaar tegemoet, de martelaar zijn Koning. Wij doen er goed aan te zeggen dat Hij hem ‘tegemoet snelde’, gelet op het woord van de Profeet: ‘Ontwaak, kom mij helpen en zie’. Maar de heilige Kerk wilde haar voorvechter voor zich behouden; daarom snelde zij Christus heel vastberaden tegemoet en smeekte Hem dat Hij voor de overwinnaar de krans van de gerechtigheid voor later zou bewaren en haar in oorlogstijd de aanwezigheid van haar strijder zou gunnen. De belijder vergoot dikwijls zijn bloed en door zijn wonden legde hij met gelovig hart getuigenis af van zijn Schepper. Door naar de hemel op te zien zag hij neer op het vlees en de aarde. Maar de Kerk, in haar nog prille jeugd, zette door, ze hield aan en verkreeg het dat de martelaar zijn verlangen uitgesteld zag. En ik zeg met nadruk de ‘jeugd’, die altijd alles verkrijgt; die de strijd meer vanuit haar tranen aanbindt dan vanuit een weloverwogen berekening van haar krachten. Immers, het uiterlijk vóórkomen en het zweet van de sterken vermogen niet zoveel als de tranen van kleine kinderen, want in het eerste geval worden lichamen gebroken, in het tweede geval harten; in het eerste geval wordt het beoordelingsvermogen van het hart nauwelijks geroerd, in het tweede overstroomt de liefde van een kind de mens volledig.

Wat valt er verder nog te zeggen? De heilige Moeder de Kerk heeft zich tot het uiterste ingespannen om in geen enkel opzicht van haar bisschop gescheiden te worden. En zie: hij leeft, als een goede herder staat hij temidden van zijn kudde en nooit zal hij die met zijn lichaam in de tijd is voorgegaan, met zijn geest van de kudde worden gescheiden. Hij is ons ‘voorgegaan’, naar de staat waarin hij nu verkeert, bedoel ik dan; voor het overige rust hij in de verblijfplaats van zijn lichaam onder ons. De duivel is vernietigd, de vervolger is bezweken. Zie: hij die omwille van zijn Koning heeft willen sterven, heerst en leeft.