Overweging ter voorbereiding van 17-07-2022, 16e zondag door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 17-07-2022, 16e zondag door het jaar

Uit de ‘Levenslessen bij het boek Job’ van de heilige paus Gregorius de Grote († 604)

De wet van de Heer is veelvuldig

Wat anders moet onder de wet van de Heer verstaan worden dan de liefde? Zij is het die ons laat begrijpen hoe wij de geboden metterdaad moeten onderhouden. Over deze wet immers zegt de stem van de Waarheid: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’ (Joh. 15, 12). Over deze wet zegt Paulus: ‘De liefde vervult de gehele wet’ (Rom. 13, 10). Verder zegt hij: ‘Helpt elkaar zulke lasten te dragen; op die manier zult ge de wet van Christus vervullen’ (Gal. 6, 2). Onder de wet van Christus kunnen wij immers niets beters verstaan dan de liefde, die wij werkelijk beoefenen wanneer wij de lasten van onze medemens uit liefde dragen.

Over deze wet wordt nu ook gezegd dat zij veelvuldig is, omdat de liefde zich met haar genegen bezorgdheid uitstrekt tot alle daden van deugdzaamheid. Zij nu begint wel met twee voorschriften, maar breidt zich uit tot vele andere.

Paulus somt de veelvuldigheid van deze wet treffend op, als hij zegt: ‘De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid’ (1 Kor. 13, 4-6).

‘Lankmoedig’ immers is de liefde, omdat ze het aangedane kwaad gelaten verdraagt. ‘Goedertieren’ is zij, omdat ze het kwaad in ruime mate met het goede vergeldt. ‘Zij is niet afgunstig’, omdat zij in deze wereld niets verlangt en daarom niet afgunstig kan zijn ten aanzien van aardse dingen. ‘Zij praalt niet’, omdat zij vurig verlangt naar de beloning die bestaat uit innerlijke voldoening en zich daarom niet verheft op grond van uiterlijke dingen. ‘Zij beeldt zich niets in’, omdat zij zich alleen in de liefde tot God en tot de naaste ontplooit en daarom onbekend is met al wat van de rechte weg afwijkt.

‘Zij geeft niet om de schone schijn’, omdat zij zich in haar binnenste vurig toelegt op haar eigen zaken en daarom uitwendig geenszins iets van een ander verlangt. ‘Zij zoekt zichzelf niet’, omdat zij al het vergankelijke dat zij hier bezit, verwaarloost als een vreemd goed en omdat ze niets als haar eigendom beschouwt, behalve hetgeen samen met haar blijft bestaan. ‘Zij laat zich niet kwaad maken’, omdat ze, zelfs door onrecht getergd, zich tot geen wraakgevoelens laat verleiden, want voor grote moeilijkheden in het heden verwacht zij nog grotere beloningen later. ‘Zij rekent het kwade niet aan’, want haar geest steunt op de liefde tot de zuiverheid, alle haat roeit zij met wortel en tak uit en zij duldt in haar geest geen verdorven gedachten.

‘Zij verheugt zich niet over onrecht’, omdat zij alleen liefde ademt jegens allen en zich niet verheugt over de ondergang van haar tegenstanders. ‘Zij vindt haar vreugde in de waarheid’, omdat zij anderen als zichzelf bemint en zo verheugd is over hetgeen zij aan goeds ziet bij anderen alsof het de groei van haar eigen vooruitgang betreft. De wet van God is dus veelvuldig.